Analyse

Emeritus professor Herman Daems over de voorbije 40 jaar: de evolutie van de bedrijven en de evaluatie van het sociaaleconomische beleid. En de al dan niet wenselijkheid van een industrieel beleid.
Aan de hand van vier vragen zal ik trachten de economische evolutie van de voorbije 40 jaar te schetsen en de evaluatie te maken van het sociaaleconomische beleid dat in die periode werd gevoerd. En die vier vragen zijn:
1. Wat is de laatste 40 jaar goed gegaan in de economie en in de industrie in dit land? 2. Wat had beter gekund? 3. Wat zijn de uitdagingen voor de toekomst? 4. Wat zouden de bedrijven van de overheden mogen verwachten?
1. Wat is de laatste 40 jaar goed gegaan?
Als je 40 jaar terugkijkt, moet je toegeven dat het niet zo goed begonnen is. Ik bedoel dan de jaren 1980. We kwamen net uit drie zware energiecrisissen in de jaren zeventig. Die de regering had proberen te bedwingen door veel geld uit te geven. De indexkoppeling leidde tot snelle loonstijgingen. Veel sectoren waren in grote moeilijkheden: staal, steenkool, glas, scheepsbouw, textiel en confectie, iets wat we nu de jongste decennia niet meer gekend hebben, namelijk dat ganse sectoren in crisis waren misschien met uitzondering van de veeteelt, landbouw en de voedingsnijverheid. Bovendien was er ook de devaluatie van de toenmalige Belgische frank in 1982. Bij de start van die veertig jaar zag het er niet goed uit. Toch, wanneer ik nu terugkijk, zie ik veel goede dingen die gebeurd zijn en zie ik vooral dat er veel sterke bedrijven in Vlaanderen en in Wallonië ontstaan zijn.
Op strategisch vlak
- Bedrijven zijn meer gefocust geworden, blinken uit in één of meerdere producten of activiteiten die samenhangen (vroeger waren bedrijven vaak typische ‘bazaars’, ‘u vraagt wij maken’? Dat is eruit). Dat leidde tot zeer gespecialiseerde bedrijven die dankzij hun specialisatie en ondanks hun hoge loonkosten ook meer internationale markten gingen exploreren. Eerst was dat vooral binnen de groeiende interne Europese markt. Later ook naar de Verenigde Staten en Azië. Voorzichtig, maar toch.
- Bedrijven hebben hun producten verder naar voren geduwd in de bedrijfsketen, meer naar de eindgebruiker, weg van de half afgewerkte fabricaten. Dat verwijt werd jaren gemaakt door ‘kamereconomen’ die naar statistieken keken maar niet naar de producten en naar de klanten die deze producten kochten. Meer en meer werden de producten ook innovatief, gedreven door de technologische ontwikkelingen die overal plaatsgrepen. Niet alleen in farma of in de informatietechnologie, maar ook in de chemie, met bv. vezeltechnologie, ook in nieuwe materialen en in machinebouw. De producten kregen een hogere toegevoegde waarde. De bedrijven die hier niet in mee gingen, kregen het heel moeilijk, werden overgenomen of gingen failliet en verdwenen van de markt. Daarom is het aantal bedrijven in vele sectoren nu ook kleiner. Maar wat is overgebleven is nu ook veel robuuster.
Op operationeel vlak
- Er kwamen nieuwe producten, oké, maar er kwamen vooral nieuwe productiemethoden. Door de digitalisering en nieuwe machines werden de bedrijven veel minder afhankelijk van de loonkosten. Het was de enige manier om te groeien en te bloeien en te overleven in België, namelijk kapitaalsintensief te produceren. Maar soms was ook dat nog niet genoeg om concurrentieel te blijven tegen de buitenlandse concurrentie. Een aantal bedrijven trokken hier weg en gingen naar bv. Turkije, Indië en China om maar die landen te noemen.
“Veertig jaar geleden was het begrip corporate governance onbekend. Ik heb vastgesteld dat vandaag niet alleen de beursgenoteerde ondernemingen maar ook kleine en middelgrote ondernemingen zich afvragen hoe ze het bestuur van de onderneming het best kunnen organiseren.”
Op financieel vlak
- De grote investeringen in operationele efficiëntie, in productvernieuwing, in digitalisering en internationale commercialisering bleven natuurlijk niet zonder gevolgen voor de financiering van de bedrijven. Sommige familiale groepen trokken daarom naar de beurs. Ze deden dat ook om het financiële vermogen te diversifiëren en te vermijden dat heel het vermogen opgesloten zat in het bedrijf. Maar de beursgang leidde ook tot een professionalisering van bestuur en management. Het grootste deel van de financiering werd echter opgebracht door de interne cashflows van de bedrijven die toen nog ondersteund werden door goede marges, de gunstige fiscaliteit voor het eigen vermogen (jammer genoeg voorbij) en (mag ik het toch zeggen) de banken die veel kredieten gefinancieerd hebben om de bedrijfsexpansie mogelijk te maken.
Op human resources vlak
- Ik vind dat we kunnen stellen dat er ook op human resourcesvlak veel veranderd is. De opleiding van de medewerkers is sterk verhoogd, net omdat vele jobs steeds hogere kwalificatie-eisen stellen. Zo hoog zelfs dat ik mij soms de vraag stel of we in Vlaanderen/België nog wel voldoende jobs voor laaggeschoolden hebben? Ook de vergoeding van de medewerkers werd moderner met bv. bonussystemen die zorgen voor een alignering tussen aandeelhouders, managers en medewerkers.
Op vlak van bestuur
- Wanneer men het heeft over de veranderingen bij de ondernemingen vergeet men wel eens dat er ook op bestuurlijk vlak veel veranderd is in de bedrijven. Veertig jaar geleden was het begrip corporate governance onbekend. Ik heb vastgesteld dat vandaag niet alleen de beursgenoteerde ondernemingen maar ook kleine en middelgrote ondernemingen zich afvragen hoe ze het bestuur van de onderneming het best kunnen organiseren. Waar vroeger ‘de raad van bestuur’ een document was dat de boekhouder liet ondertekenen door de directie die daarvoor haar hoed van bestuurder opzette, is dat nu helemaal anders. In veel bedrijven, niet allemaal weliswaar, is er een echte raad van bestuur opgericht die de leiding van het bedrijf coacht en toezicht houdt op het gebruik van de middelen.
- Die verandering in de bestuurscultuur van bedrijven heeft ook veel te maken met de generatiewissels in veel familiale bedrijven. Ik heb een aantal van die wissels persoonlijk kunnen volgen en ik moet zeggen: ik ben echt onder de indruk. Ik denk dat veel familiale bedrijven een pluim verdienen voor de manier waarop ze de generatiewissel aangepakt hebben. Natuurlijk ging het niet overal even vlot, maar er zijn ook veel bedrijven waar de generatiewissel de start was voor een nieuwe bedrijfsdynamiek en een professionaliseringsgolf.
Als tussenconclusie besluit ik dat de Vlaamse en Belgische bedrijven het de laatste 40 jaar behoorlijk goed gedaan hebben. Weliswaar geholpen door drie externe factoren: het beleid dat innovatie ondersteunde en soms fiscaal vriendelijk was, de creatie van de Europese eenheidsmarkt in 1992, met als orgelpunt de invoering van de euro in 2000, en de globalisering waardoor verre markten toegankelijk werden.
2. Wat had beter gekund?
Er zijn niet veel zaken die beter hadden gekund. Maar ik zie er toch twee.
De stagnerende productiviteit
- België en Vlaanderen mogen terecht fier zijn over hoe de bedrijven in de jaren '80 de productiviteit hebben doen stijgen. Productiviteit is de ruggengraat van de economische groei. Geen productiviteit betekent geen groei. Ik weet dat het populair is om voor ‘zero groei’ te pleiten, maar ik denk dat dat een grote vergissing is. En wel om verschillende redenen. Wij hebben economische groei nodig, weliswaar verstandige groei. Dat lijkt mij buiten discussie. Maar… maar we hebben een ander probleem en dat is dat we moeten vaststellen dat de laatste decennia de groei van de productiviteit stagneert. En niet alleen in België. Ook in heel Europa kennen we een stagnatie van de productiviteit. De redenen zijn niet heel goed gekend. Maar we moeten dat wel scherp in het oog houden, want het is een gevaar voor de toekomstige groei en welvaart in ons land en in Europa.
Kapitaalvorming blijft te versnipperd
- Vooral in Vlaanderen is er een snelle kapitaalsvorming geweest die nu gedragen wordt door minstens twee generaties en vaak drie generaties. Vaak blijft het vrije kapitaal echter opgesloten in structuren die niet geconnecteerd zijn met andere families. Ik denk dat we daar een kans laten liggen om grotere initiatieven te lanceren en te financieren. Op deze vaststelling zijn er natuurlijk ook tegenvoorbeelden te noemen. Maar ik denk dat meer mogelijk moet zijn.
3. Wat zijn de uitdagingen voor de toekomst?
Ik zie er minstens vier:
Niet aflatende digitalisering
- Alle Belgische en Vlaamse bedrijven zijn zich bewust van de digitale revolutie en hebben er antwoorden op gezocht voor hun producten, hun distributie en productie en diensten. Toch leeft nog te veel het volgende idee: we doen als bedrijf die investering en wachten dan op de resultaten die die digitalisering zal opleveren. Een beetje zoals men denkt over een investering. We investeren in nieuwe machines en dan weten we dat die investering rendement oplevert. Dat is voor vele bedrijven inzake digitalisering een ontgoocheling geworden. Investeringen in digitalisering moeten immers elk jaar verder gaan, een nooit eindigend proces. Digitalisering is een manier van zakendoen geworden. Het stopt nooit.
De klimaatverandering en het ESG-beleid
- Geen enkel bedrijf zal ontsnappen aan de gevolgen van het beleid om de klimaatverandering af te remmen. De meeste bedrijven kennen ESG, het staat voor Ecologie, Sociaal en Governance. Het is de maatstaf waarmee heel wat bedrijven en bedrijfsactiviteiten gemeten worden. Sommigen noemen het een hype. Ik denk dat het nu wat te sterk benadrukt wordt en dat het wat realistischer zal worden maar… verdwijnen zal het niet. ESG is veeleisend maar het probleem is dat het nog niet erg concreet is. Toch speelt het op vele vlakken een rol. In uw discussies met uw bankier zult u al ondervonden hebben dat ESG en duurzaamheid ter sprake komen. Dat is omdat de banken zelf verantwoording moeten afleggen of ze wel voldoende kredieten aan duurzame bedrijven geven. Is dat niet zo dan moeten ze meer kapitaal aanhouden om klimaatrisico’s af te dekken. Maar ook uw klanten en leveranciers zullen u vragen stellen over uw duurzaamheid. Daar blijft het echter niet bij. Jongere werknemers willen niet werken bij bedrijven die niet duurzaam opereren en ook de nieuwe generatie aandeelhouders maakt zich zorgen over de duurzaamheid van de bedrijven waarin ze investeren.
“Ik zou de overheid wat terughoudender willen. Niet elk probleem dat ’s morgens op de radio besproken wordt, moet ’s middags opgelost worden.”
Het stilvallen van de globalisering en de haperende Europese eenheidsmarkt
- Bedrijven moeten er ook rekening houden dat de internationale geopolitieke toestand aan het veranderen is. We hebben goed geboerd omdat we konden steunen op de wereldeconomie. Soms was dat indirect omdat we leverden aan bedrijven in Europa die zelf op de wereldmarkt actief waren. Dat verandert nu. In plaats van een unipolaire wereld krijgen we nu een multipolaire wereld met de VS, China, Europa, Indië, Rusland enz. Een wereld die in blokken verbrokkelt. Een wereld waarin terug over handelsbelemmeringen gesproken wordt. Soms is dat nodig om ons hier in Europa te beschermen. Maar het wordt toch een moeilijk oefening, zoals we ondervonden hebben met de Brexit.
Een veranderende werkethos
- Ik wil toch even wijzen op een verandering die we in bedrijfsdiscussies wel eens vergeten of niet willen benoemen, namelijk de veranderende werkethos. Het is heel duidelijk dat de work-life balance nu wel definitief verandert. Gezinnen willen voor hun kinderen zorgen, beide partners. Werknemers willen meer tijd voor zichzelf, en op het werk willen velen meer verantwoordelijkheid, meer overleg, meer van thuis uit mogen werken, hun eigen werktijd bepalen. Dit zijn allemaal wensen waarop bedrijven zullen moeten inspelen, zeker in een tijd waarin er grote schaarste is aan geschoolde medewerkers.
4. Wat mogen bedrijven van de overheid verwachten?
Tot slot iets over wat het beleid zou kunnen doen, zeker in het kader van het nieuw industrieel beleid waar sommigen nu voor pleiten. Ikzelf zou willen pleiten voor vier principes. Jammer genoeg moet ik bekennen dat er bij de principes weinig originele principes zijn. Kernthema is niettemin: minder doen maar béter doen.
Eerste principe: terugkeren naar de kerntaken van de overheid
- De overheid doet te veel en is te gul. Er moet dringend terug meer ruimte komen voor initiatieven van bedrijven en burgers. Nu wordt alles in regeltjes gegoten, zonder dat achteraf bekeken wordt of die regeltjes wel effectief en nuttig zijn. De sociale zekerheid, maar ook andere reglementeringen, zitten vol van dit soort bureaucratische regels waarvan we het nut en de effectiviteit in vraag kunnen stellen.
- De gulheid van de overheid leidt ook tot overdreven uitgaven. Een typisch voorbeeld is de energiecrisis van 2022. Eerst lokt men de gasprijsexplosie zelf uit door ondoordacht en ongecoördineerd de gasvoorraden aan te vullen, dan gaat men de prijsstijgingen compenseren en als gevolg van dat alles stijgen de lonen door de automatische loonindexering. Ook de hogere inflatie was al jaren geleden te voorspellen als gevolg van het lakse monetaire beleid dat al te lang werd aangehouden.
Tweede principe: de overheid moet zorgen dat het aantrekkelijk is en blijft om te ondernemen, en dat het beleid daarom voorspelbaar en stabiel moet zijn
- De fiscaliteit moet werken en ondernemen aantrekkelijk maken. Nu doet men inspanningen om werken aantrekkelijker te maken dan niet-werken. Maar men zou ook ondernemen aantrekkelijker moeten maken dan niet-ondernemen. Ook zou ik de overheid wat terughoudender willen. Niet elk probleem dat ’s morgens op de radio besproken wordt, moet ’s middags opgelost worden. Voorspelbaarheid en duidelijkheid zijn heel belangrijk bij het maken van investeringsplannen, remuneratieplannen en pensioenplannen in bedrijven en organisaties.
Derde principe: werk aan de lange termijn
- Bedrijven hebben vooral nood aan een overheid die op lange termijn werkt en denkt. Zorgen: dat er voldoende relevante kennisontwikkeling is voor innovatie, dat iedereen zo goed mogelijk opgeleid is, dat er een goede infrastructuur is voor energie, mobiliteit en bedrijfsactiviteit.
Vierde principe: beleid voor klimaatverandering
- Soms denkt de overheid dat het bedrijfsleven tegen een beleid is om de klimaatverandering te beheersen. Ik denk dat dit niet zo is. En dat het bedrijfsleven de duurzaamheidsuitdagingen heel goed begrijpt en aanvaardt. Ik denk wel dat er veel ruimte is om het bedrijfsleven meer te betrekken bij het uitwerken van gepaste beleidsmaatregelen. Nu komt veel van bovenaf. Waarom worden geen gepaste overlegorganen opgericht om duurzaamheidsuitdagingen tezamen en op pragmatische wijze aan te pakken?
Herman Daems