André Decoster: ‘In vergelijking met de Angelsaksische landen valt de ongelijkheid in België nog mee’
Professor André Decoster – sinds 2024 met emeritaat – sprak op 26 mei 2025 de seniorenafdeling van Ekonomika Alumni toe over een wat ongewoon thema: ‘ongelijkheid’. Als lesgever had André Decoster een uitstekende reputatie, wat hij ook op de Seniorenlezing ten overvloede illustreerde. Ook zijn reputatie van gedegen economisch wetenschapper kwam hij na: dat bewees hij met vele statistieken die hij niet alleen toelichtte, maar ook kritisch benaderde. ‘De inkomensongelijkheid in ons land neemt toe, maar we doen het beter dan de meeste landen.’
Prof. André Decoster begon met een paradox: “De standaard statistieken over inkomensongelijkheid geven al jaren aan dat die in België laag is, en bovendien licht dalend. Voor België zien we een gestage daling van de Gini-coëfficiënt, van circa 28 in 2005 naar 24 in 2020 (de Gini ligt tussen 0 bij perfecte gelijkheid en 100 als één persoon al het inkomen heeft). M.a.w. de inkomensongelijkheid daalde lichtjes in ons land. In de VS steeg die Gini van 36 naar 40, wat een toenemende ongelijkheid betekent. De Gini in Duitsland bedraagt 30.”
“Maar – net als in de meeste landen – denkt de grote meerderheid van de mensen toch dat de ongelijkheid hoog is en ook is toegenomen: op de vraag ‘hoeveel van het totaal inkomen in België gaat naar de 10% rijkste gezinnen?’ antwoorden de mensen (OESO-enquête) 51%, terwijl het werkelijke cijfer 27% is. Ook in de media lees je bijna áltijd quotes die melden dat de inkomensongelijkheid in ons land stijgt.”
DE GINI-COËFFICIËNT
Een eerste voor de hand liggende piste om de paradox te verklaren zou kunnen zijn dat de manier waarop economen ongelijkheid meten, niet echt dekt wat de meeste mensen onder ongelijkheid verstaan. Decoster verduidelijkte trouwens dat economen een onderscheid maken tussen armoede, welvaartsgroei en ongelijkheid, een onderscheid dat in het publieke debat wellicht niet altijd gemaakt wordt. En wat de alom tegenwoordige Gini betreft: dat is een ‘relatieve’ maatstaf. Dat wil zeggen dat als alle inkomens met een zelfde percentage groeien, de ongelijkheid dan dezelfde blijft. Maar de absolute afstanden tussen de inkomens worden groter. “Als we een maatstaf gebruiken die gebaseerd is op de absolute afstanden (er is immers ook een ‘absolute’ Gini), dan zien we dat de ongelijkheid wél toeneemt”.
INKOMEN UIT VERMOGEN
Volgens André Decoster is een wellicht groter probleem dat de gebruikte gegevens onvolledig zijn. Dat was de tweede piste die onderzocht werd om de paradox te verklaren.
“Alle openbare statistieken gebruiken dezelfde inkomensenquêtes. De vraag is hoe volledig en betrouwbaar de informatie is die deelnemende gezinnen geven over hun inkomenssituatie.”
“Alle openbare statistieken gebruiken dezelfde inkomensenquêtes: de EU-SILC (Statistics on Income and Living Conditions, sinds 2003). Deze SILC-enquêtes zijn gericht op het monetair beschikbaar inkomen dat bij de huishoudens terechtkomt, van gezinnen die deelnemen aan de enquête en die daarenboven bereid zijn om hun inkomen te rapporteren. Maar de vraag is hoe volledig en betrouwbaar dat beeld van de inkomenssituatie is?”
“Met ons DINA-onderzoek hebben we de ‘gap’ in beeld gebracht door het totale inkomen uit de enquêtes te vergelijken met wat je observeert in de Nationale Rekeningen (DINA staat voor Distributional National Accounts). We komen tot een vastgestelde kloof van liefst €115 miljard, vermits de rekeningen van het (netto) Nationaal Inkomen een inkomenstotaal van €453 miljard geven terwijl de SILC-enquêtes ‘maar’ 338 miljard euro opleveren (2022). Het arbeidsinkomen wordt goed gecoverd in de SILC-surveys, maar een groot deel van het inkomen uit vermogen vinden we in die enquêtes niet terug. Ontbrekend inkomen uit vermogen is dus de grootste verklaring voor dit verschil.”
Voor André Decoster is dit belangrijke informatie die in het debat moet worden ingebracht. “Maar wat dat inkomen uit vermogen betreft, is het ook bijzonder interessant om te zien hoe de componenten van dat vermogen over langere termijn evolueren. En dat is grondig veranderd.”
“Zo is het inkomen uit dividenden en ingehouden winsten fors gestegen, veel sterker dan het Nationaal Inkomen. In 2020 lagen deze beide vermogenscomponenten ruim 200% hoger dan in 1985. Daarentegen is het inkomen uit interesten fors gedaald, met meer dan 90%. En verrassend: het netto-inkomen uit onroerend goed lag in 2020 lichtjes lager dan in 1985. Dat deze verschillende vormen van inkomen uit vermogen niet gelijk verdeeld liggen over de bevolking spreekt voor zich.”
INKOMEN UIT VERMOGEN EN IMPACT OP ONGELIJKHEID
Wat is dan het gevolg op de inkomensongelijkheid indien we deze ontbrekende vermogenscomponenten mee in het beeld van de inkomensongelijkheid opnemen? “Dan ziet het beeld er minder gunstig uit voor België. Op basis van de inkomensenquêtes zagen we een daling van de Gini van ca. 28 in 2005 naar circa 24 in 2020. Maar op basis van de DINA-methode nam de ongelijkheid, gemeten met de Gini, toe van 34 naar 36 in dezelfde periode. Deze kleine toename tussen begin- en eindpunt verhult bovendien dat de inkomensongelijkheid tot 2013 eerst nog daalde tot 31. Vanaf 2014 nam ze toe tot 36. De dalende trend is dus gekeerd.
“De 20% rijkste gezinnen dragen de helft van hun inkomen af aan de overheid, terwijl dat voor de rijkste 1% amper een kwart is.”
Bovendien doet België het ook niet meer uitzonderlijk goed in vergelijking met de buurlanden Duitsland, Frankrijk en Nederland. Al blijft de inkomensongelijkheid in België wel nog steeds een stuk kleiner dan in de Angelsaksische wereld (VS en VK).”
‘THE ONE PERCENT’
Prof. Decoster betrok nog twee andere statistische bronnen in het onderzoek, nl. de fiscale aangiften en de HFCS (Household Finance and Consumption Survey) van de ECB die gedetailleerdere vermogensinformatie bevat.
De fiscale aangiften werden gebruikt om de verdeling van de arbeidsinkomens te corrigeren aan de top, omdat die top in surveys vaak afwezig is. “Dat heeft als resultaat dat het niveau van de ongelijkheid nog hoger uitkomt: in 2020 hebben we in dat geval een Gini van niet minder dan 41.”
Professor Decoster liet ook zien dat het belastingstelsel wel degelijk progressief is tot en met de 99ste procent. Maar dat geldt niet meer voor de top-1% van de inkomens. “Daar waar de 20% rijkste gezinnen 50% van hun inkomen afdragen aan de overheid, is dat voor de rijkste 1% amper 25%.”
Tenslotte onderzocht een uitgebreide derde piste van het onderzoek of de paradox misschien kon verklaard worden door het feit dat, wanneer mensen aan ongelijkheid denken, ze niet alleen bezig zijn met inkomens- en vermogensongelijkheid. Mensen zien ook ongelijkheden in wonen, in toegang tot publieke voorzieningen, in gezondheid, in milieuomstandigheden, in criminaliteit, in financiële weerbaarheid, in koopkracht. En ze zien ook ongelijkheid tussen generaties, en zelfs binnen huishoudens.
JONGEREN NIET SLECHTER AF
Prof Decoster ging ter afsluiting nader in op de veelgehoorde opmerking ‘dat onze kinderen het nu moeilijker hebben dan wij’. Om dat nader te bestuderen werden de inkomensgegevens gestructureerd in ‘cohorten’ van de volgende geboortejaren: Generatie Z (geboren 1997-2012), de Millenials (1981-1996), Generatie X (1965-1980), Babyboomers (1946-1964) en de ‘Stille’ Generatie (1928-1945).
Wat is Decosters conclusie als je naar de gegevens kijkt door deze bril? Dat, op hetzelfde moment in de levensloop, jongere generaties er nog áltijd beter aan toe zijn dan oudere generaties op diezelfde leeftijd! De Babyboomers hadden het beter dan de Stille Generatie, maar ook elke opeenvolgende generatie had het beter dan de vorige. Tot en met de huidige Generatie Z, al is de informatie over de inkomenssituatie van deze cohorte natuurlijk nog beperkt qua jaren.
En geldt dat ook voor het woningbezit? Prof. Decoster: “Ja, in die zin dat we, bekeken op dezelfde leeftijd, tot nu geen verschil zien qua eigenaarschap tussen de generaties. Meer algemeen vinden we dus weinig empirische evidentie dat de jongere generaties het slechter of moeilijker zouden hebben dan de vorige generaties. Dat geldt natuurlijk enkel retrospectief: op basis van het verleden dat we observeren. De toekomst is een ander paar mouwen. Dat die onzeker is, staat als een paal boven water, met wellicht lagere groei, lagere productiviteit, toenemende geopolitieke onzekerheid en vooral: de klimaatuitdaging”.
Fa Quix
(Noot: De lezing vatte de resultaten samen van een door BELSPO gefinancierd project dat liep van 2020 tot 2024, en waarin André Decoster onderzoeksteams coördineerde van KU Leuven, Universiteit Antwerpen en ULB. De onderzoeksresultaten werden gepubliceerd in het boek ‘De Paradox van Ongelijkheid in België”, uitgegeven bij Lannoo Campus)