Column Bart Van Craeynest

Hoe de industrie cruciaal is voor onze toekomstige welvaart

De industrie blijft een cruciale sector voor onze toekomstige welvaart, vooral via haar rol in innovatie, export, productiviteit en zelfs de duurzame transitie. Maar die industrie staat vandaag zwaar onder druk. Het is dringend tijd voor een echte strategie om het voortbestaan van de industrie in onze regio te vrijwaren.

Het faillissement van Van Hool, de herstructurering bij Barry Callebaut, de sluiting van fabrieken van chemiebedrijf Celanese, papierproducent Sappi en textielbedrijven Balta en McThree, de onzekerheid rond de toekomstige productie bij Audi Vorst, de problemen bij verschillende staalproducenten… Onze industrie staat al een tijdje onder zware druk. En dat vormt een ernstige bedreiging voor onze toekomstige welvaart.

Industrie onder druk

Het gewicht van de industrie in onze economie is al decennialang aan het afnemen. Begin jaren 70 was de industrie nog goed voor zo’n 30% van de toegevoegde waarde in de Belgische economie. Tegen 2010 was dat aandeel gehalveerd. Dat was op zich geen onoverkomelijk probleem. De activiteit in de industrie bleef overwegend toenemen, maar andere sectoren, vooral in de diensten, lieten een nog sterkere groei optekenen waardoor het aandeel van de industrie afnam. Die transitie van industrie naar diensten leek grotendeels achter de rug in 2010, waarna het aandeel van de industrie in onze economie stabiliseerde op zo’n 15%.

Vandaag staat onze industrie, in België net zo goed als in grote delen van Europa, terug onder druk. De industriële activiteit nam vorig jaar duidelijk af, en ligt vandaag ruim 6% onder het niveau van net voor corona. Daarmee hoort de Belgische industrie bij de hardst geraakte van Europa. Gemiddeld nam de industriële activiteit in de Europese Unie in dezelfde periode met 1,5% toe. Binnen de industrie is er ook wel heel wat variatie in de mate waarin de activiteit onder druk staat. Zo zakte de capaciteitsbezetting in sectoren als de chemie, de kunststofverwerking, de papierverwerking en de textiel terug tot de laagste niveau sinds begin jaren 80 (toen dit soort data voor het eerst opgetekend werd). Begin 2024 kwam daarin lichte beterschap, maar de capaciteitsbezetting in deze industriële sectoren blijft opvallend laag. Dat voorspelt uiteraard weinig goeds voor de investeringen in de sector.

Combinatie van conjuncturele en structurele factoren

De wereldwijde industrie zat de voorbije jaren een beetje op een rollercoaster. Bij de start van de coronacrisis ging de hele sector zwaar in de remmen, maar nadien volgde een even opmerkelijk herstel. De inhaalbeweging uit de coronacrisis zorgde ervoor dat grote delen van de industrie boven hun normale toerental moesten draaien. Het was altijd al duidelijk dat dat een tijdelijke fase was, die sowieso gevolgd zou worden door een terugkeer naar meer normale activiteitsniveaus. Maar bovenop die schommelingen spelen ook nog andere factoren een rol.

Zo zijn de energieprijzen na de spectaculaire opstoot in 2022 wel weer duidelijk teruggezakt, maar toch blijven die gevoelig hoger liggen dan in de rest van de wereld. Zo liggen de Europese gasprijzen vandaag nog 4 tot 5 keer hoger dan die in de VS. En de energieprijzen liggen in België dan ook nog eens hoger dan in de omringende landen. Het is dan ook geen toeval dat vooral de energie-intensieve industriële sectoren (die blootgesteld staan aan internationale concurrentie) in ons land het vandaag moeilijk hebben. Met de energietransitie kan die energiehandicap op termijn wel terug verdwijnen, maar het duurt nog jaren voor het zover is. De Europese industrie zal dus in zekere mate moeten leren leven met een langdurige energiehandicap.

Daarbovenop worden Belgische bedrijven ook geconfronteerd met een belangrijke loonkostenhandicap, die vooral met de stevige loonindexering tijdens de recente inflatiecrisis terug opgeflakkerd is. En dan zijn er nog de moeilijkheden en onzekerheden over vergunningen. De stikstofcrisis (die mogelijk straks nog gevolgd wordt door een gelijkaardige crisis rond waterkwaliteit) impliceert een belangrijke onzekerheid rond de vergunningen (zowel nieuwe als verlengingen) van industriële bedrijven, wat uiteraard niet bevorderlijk is voor investeringsbeslissingen. Het aanslepende dossier rond Project ONE van INEOS, de nieuwe ethaankraker gepland in de Antwerpse haven, springt daarbij heel erg in het oog. Als zo’n project niet vergund geraakt (of langdurig blijft aanslepen), zorgt dat ook voor meer onzekerheid rond andere investeringsprojecten.

De ongerustheid in de industrie kwam dan ook duidelijk naar voor in een enquête van Voka bij 400 industriële bedrijven in Vlaanderen begin maart. 75% van de respondenten gaf daarin aan dat ze er niet van overtuigd zijn dat Vlaanderen een goeie plek blijft om te investeren en te ondernemen. Die enquête viel dan wel net in de piekperiode van de problemen bij Van Hool (wat allicht ook woog op het sentiment), maar de resultaten zetten toch de ongerustheid over de toekomst van de industrie in onze regio pijnlijk in de verf.

Cruciaal voor onze welvaart

Tijdens de structurele transitie van de industrie naar de diensten in de jaren 80 en 90 was er onder economen een discussie over de vraag of een economie wel een industriële basis nodig heeft. Misschien was een volledige diensteneconomie wel een aantrekkelijker model. In Europa is het Verenigd Koninkrijk het verst gegaan in de overschakeling naar een diensteneconomie. De industrie is er vandaag minder dan 10% van de economische activiteit. Die transitie is evenwel niet meteen een grandioos succes gebleken. Een industriële basis is wel degelijk van belang voor een succesvolle economie, en dus ook voor een toenemende welvaart.

Ondanks het relatief beperkte gewicht in de toegevoegde waarde (15%) blijft de industrie een cruciale sector voor onze economie. Zo is de industrie goed voor de helft van de bedrijfsuitgaven voor onderzoek en ontwikkeling, belangrijk in een economie waarin innovatie een bepalende factor is voor succes. Daarnaast staat de industrie ook in voor meer dan de helft van onze export. Bovendien zijn bedrijven die deelnemen aan internationale handel gemiddeld productiever dan bedrijven die enkel gericht zijn op de binnenlandse markt. Dat weerspiegelt zich ook in de industrie die typisch op internationale markten actief is en die gemiddeld 40% productiever is dan de rest van de economie. De industriële sector is dus ook een motor voor onze productiviteit, de echte sleutel van onze welvaart. Naast de directe impact van de sector is er trouwens ook een heel ecosysteem van dienstverlenende bedrijven en toeleveranciers aan gekoppeld.

Via die bovengemiddelde impact op innovatie, buitenlandse handel en productiviteit speelt de industrie een veel grotere rol in onze welvaartcreatie op langere termijn dan het pure aandeel in de economische activiteit. In theorie kan die rol van de industrie overgenomen worden door andere activiteiten die gelijkaardig bijdragen tot de toekomstige welvaart, maar in de praktijk valt dat allicht extreem moeilijk te realiseren.

Ten slotte speelt de industrie ook in de duurzame transitie een belangrijke rol. Onze industrie is gemiddeld veel duurzamer (‘properder’) dan hun concurrenten in grote delen van de rest van de wereld. Als bijvoorbeeld de staalproductie hier verdwijnt of de ethaankraker van INEOS onmogelijk blijft, dan zullen we hier nog niet meteen stoppen met staal of plastic te gebruiken. Dan voeren we het in uit pakweg India of China waar het veel vervuilender geproduceerd wordt. Op het vlak van duurzaamheid zijn we dan uiteindelijk slechter af. In die optiek valt zelfs te argumenteren dat we net meer industriële activiteit naar hier (Europa) zouden moeten halen, niet omgekeerd.

Een strategie voor de industrie

In theorie levert een open wereldeconomie de meeste welvaart op, waarbij elke regio zich toelegt op wat die het beste (meest efficiënt) kan en er volop concurrentie speelt tussen bedrijven. In de praktijk zien we al jaren dat verschillende grote economische blokken dat toch heel anders aanpakken. Denk maar aan het America First-beleid in de VS en de strategische aanpak door de Chinese overheid. Tegen die achtergrond moet ook Europa (en trouwens ook België) meer strategisch gaan nadenken over de aanpak van het economische beleid, met een centrale rol voor de toekomst van de industrie in onze regio. Naast de Europese Green Deal moet ook een Europese Industrial Deal geplaatst worden met veel meer samenwerking met en tussen de Europese lidstaten. En ook op Belgisch niveau is een meer toekomstgericht beleid rond de industrie nodig.

Zowel op Europees als op Belgisch niveau gaat het er dan vooral over om een aantal van de huidige hindernissen voor de industrie te verlagen onder meer via een veel beter gecoördineerd energiebeleid, een vlotter en rechtszekerder vergunningenbeleid en een zekere border adjustment aan de grenzen van de Europese markt die het internationaal speelveld gelijktrekt. Dit laatste zou dan bijvoorbeeld kunnen gerealiseerd worden door meer rekening te houden met duurzaamheidscriteria of oneerlijke concurrentievoordelen voor bedrijven uit derde landen.

Zeker dat laatste is een moeilijke evenwichtsoefening. Het kan niet de bedoeling zijn om inefficiënte en weinig productieve ondernemingen hier af te schermen van buitenlandse concurrentie. Daarvoor werd industrieel beleid in het verleden al te vaak misbruikt. Anderzijds mag onze industrie niet ten onder gaan aan scheefgetrokken concurrentie (onder meer door massale overheidssteun elders), wat een nefaste impact zou hebben op onze toekomstige welvaart.

De industrie is van cruciaal belang voor onze welvaart. En die industrie staat vandaag duidelijk onder druk. Vandaar is er zowel op Europees als op Belgisch vlak nood aan een strategie voor de industrie. Die moet er vooral op gericht zijn om de hindernissen die we onze eigen industrie opleggen te verkleinen en de concurrentiepositie van de industriële sector op internationaal vlak te versterken.

Bart Van Craeynest Hoofdeconoom bij Voka en auteur van het boek België kan beter