Professor emeritus Sylvain Plasschaert (95)
Gesprek over een rijkgevulde en zeer gediversifieerde loopbaan
Geboren in 1929 aan de kust, heeft hij zijn middelbare studies Grieks-Latijns kunnen voltooien ondanks de moeilijke oorlogsjaren. Van 1946 tot 1951 studeerde hij Rechten en Thomistische wijsbegeerte aan de KU Leuven, en aansluitend ‘zuivere’ economie. Hij vermeldt dankbaar Prof. Karel Pinxten, die zijn studenten kon begeesteren, ondanks zijn (te) vele leeropdrachten, en helaas vroegtijdig overlijden. Prof. Pinxten moest bv. afwisselend de centraal geleide economie en de vrijemarkteconomie behandelen! Dit illustreert dat in die periode de Sovjeteconomie met ernst en vrees werd benaderd. Voor zijn tweede jaar economie schreef Sylvain Plasschaert zich in aan de Universiteit van Rome, dankzij een studiebeurs van de Italiaanse regering. Ik laat hem uitgebreid aan het woord.
Prof. Sylvain Plasschaert: In Italië hadden enkele professoren een hoge reputatie opgebouwd inzake de ’Scienza della Finanza e del Diritto Financiatio Finanziario’. Ik had toen het voornemen te doctoreren in de economie over een fiscaal probleem, een onderwerp dat zich ook in België stelde, met name de hervorming van de inkomstenbelasting, waarvoor ik Prof. Gaston Eyskens al had benaderd als promotor. De Universiteit van Rome heeft mij geen baten bijgebracht, omdat zij (toen) slechts een undergraduate-programma aanbood, maar vooral toch omdat de Italiaanse professoren meer ‘brosten’ dan de studenten! Ik heb toen, in de bibliotheek van het Italiaans parlement, mijn licentiaatsverhandeling geschreven, en tegelijk dagelijks gemiddeld drie uur in musea en andere kunstencentra doorgebracht. Onovertroffen als humanistische vorming.
In december 1952 werd mij een beurs van de Belgian American Educational Foundation (BAEF), voor 1953-54 aangeboden. Een van de voordelen van de BAEF-beurs was dat men zelf de Amerikaanse universiteit mocht kiezen! Ik heb toen een Master in Economics aan de Harvard University beoogd. Aangekomen in Cambridge, Mass. vernam ik dat hun Law School een nieuw programma startte over openbare financiën in ontwikkelingslanden. In het eerste jaar waren er een dertigtal deelnemers, waaronder veel ambtenaren uit Latijns-Amerika. Het programma omvatte niet enkel juridische maar ook economische materies zoals de cursus van Alvin Hansen, de befaamde Keynesiaan. Een ander positief aspect was dat een aantal specialisten inzake openbare financiën zoals bv. Richard Musgrave, Walter Heller en Richard Goode een seminar kwamen aanbieden. Vandaar mijn diploma van Master in Law in Harvard.
Nadien, na mijn legerdienst (18 maanden!) kreeg ik, als Aspirant van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, een standplaats in het Centrum voor Economische Studiën (CES), opgericht aan de KU Leuven door Gaston Eyskens, en waar Gaston Geens – later de eerste Minister-President van Vlaanderen – en Karel Tavernier – later Vice-Rector en Algemeen Beheerder van de KU Leuven [noot: en ook jarenlang voorzitter van Ekonomika Alumni] – de leiding hadden. Het CES heeft vlug een plaats kunnen verwerven in het universitaire milieu, o.m. door de monografieën over de economie van de Vlaamse provincies of arrondissementen.
In Lovanium, ‘in de Congo’
Terwijl ik verder werkte aan een doctoraat in de economie, maar toen reeds een neiging vertoonde om het onderwerp van het doctoraat (te) breed te spreiden en bovendien nogal wat artikels publiceerde over andere materies, kreeg ik rond Pasen 1958 een aanbod om te gaan doceren in… Lovanium, de afdeling van KU Leuven in Congo, in Leopoldville (nu Kinshasa). Ik zou er twee vakken doceren, in het laatste jaar Rechten, met name Fiscaal Recht en Handelsrecht.
Ik heb dit voorstel aanvaard. Achteraf beschouwd was die beslissing verre van optimaal. Mijn belangstelling voor de Derde Wereld, de positieve inlichtingen die ik kreeg over Lovanium waar rector Monseigneur Gillon zich een ondernemer met visie en daadkracht toonde, en misschien ook een vleugje idealisme, hebben mij er toe gebracht dit voorstel te aanvaarden. Allicht was deze beslissing ook ingegeven door een diepgewortelde voorkeur voor docentschap. Er was nogal wat belangstelling voor Lovanium: wij waren met drie afgestudeerden van de Rechten in 1956 die als collega’s in Lovanium opdoken!
Mijn Congolese ervaring is evenwel van zeer korte duur geweest, maar wel intensief. Benoemd in 1958 zou ik beide voormelde vakken slechts doceren vanaf 1959. De Rechten mochten immers slechts een jaar later dan de andere faculteiten starten omdat een gouverneur-generaal openlijk had verklaard dat de Rechten afgestudeerden zou afleveren die het koloniaal statuut van Congo zouden betwisten. Ik zou begin oktober; na mijn huwelijk op 1 oktober, Congowaarts afreizen. Maar op 3 september nam Maurice Van Hemelrijck, Minister van Congo, ontslag, en heeft staatsminister August De Schrijver die moeilijke taak overgenomen. Hij heeft mij aangeworven als attaché in zijn kabinet. Toen hij even later voor economische en financiële materies werd ontlast door minister Raymond Scheyven, werd ik naar het kabinet van deze laatste overgeplaatst. Met mijn bruid ben ik derhalve… in Brussel gebleven.
Maar ik heb dus de fase van formele dekolonisatie van Congo vanaf de eerste gelederen in Brussel kunnen gadeslaan, zonder daarbij zelf enige rol van betekenis te vervullen. De aandacht was overigens toegespitst op de politieke kalender, die in de toespraken van Koning Boudewijn en van de regering Eyskens-Lilar, enkele dagen na de bloedige en onverwachte onlusten in Leopoldville, op 4 januari 1959, het iconische woord ‘onafhankelijkheid’ hadden losgelaten. Toen ging het rad van de geschiedenis in Congo ongemeen snel draaien, en anderhalf jaar later was Congo inderdaad een volkenrechtelijke onafhankelijke staat geworden. Evenwel… zonder afdoende voorbereiding, hetgeen vooral tot uiting kwam in het gemis aan een goed gevormde Congolese ambtenarij.
Het zou ons te ver leiden hier een poging te ondernemen om het ganse toenmalige Congolese avontuur en de daaropvolgende instorting van de nieuwe entiteit in al haar verwarde ontwikkelingen te ontleden. Er weze enkel aan herinnerd dat praktisch heel koloniaal Afrika meegesleurd werd in een tropische politieke orkaan, waaruit een lange reeks onafhankelijke staten is ontstaan, nadat Generaal De Gaulle in 1958 daartoe de deur had open gezet. En dat het kleine België de reusachtige kolonie, die het van Leopold II, een gulzige imperialist, uiteindelijk moest overnemen, maar niet bereid was die erfenis te verdedigen. Mede omdat het daartoe de middelen niet bezat.
Met anderen van het kabinet Scheyven heb ik vanuit Brussel het vervolg van de Congo-tragedie met ontzetting meebeleefd. Het was duidelijk dat de ministers De Schrijver en Scheyven niet verder zouden kunnen aanblijven, ook al heeft de publieke opinie beseft dat hen geen persoonlijke schuld kon worden verweten.
De twee Belgische ministers werden ontslagen op 2 september 1960. Dat was tevens het einde van mijn korte maar hevige Congolese episode die ik aanvankelijk nogal naïef als een langetermijnoptie had beschouwd maar die nu helemaal onrealistisch was geworden. Ik ging dan opnieuw verder werken aan mijn doctoraat op het Centrum voor Economische Studies in Leuven.
“Mijn periode bij de Wereldbank bracht mij een dieper inzicht in de Derde Wereld. Ik ontmoette veel interessante collega’s, en had contact met topeconomisten in de bezochte landen.”
De Wereldbank in Washington
De Wereldbank was iets dat mij aantrok. Ik kreeg dan, jaren 60, een uitnodiging om in Parijs een gemandateerde van de Wereldbank te ontmoeten. Dat viel best mee. John Adler was een bekend specialist inzake Public Finance. Ik had hem ook ontmoet in Harvard. Hij zei mij te zullen aanbevelen. De administratieve molen van de World Bank is nogal traag. Ik vertrok met mijn echtgenote naar Washington per vliegtuig begin juni 1961, aangeworven als fiscal economist, in een relatief klein ‘economic departement’, niet gebonden aan één bepaald land. Ik ben er vier jaar gebleven, een heerlijke periode. Het bracht mij een dieper inzicht in de Derde Wereld. Ik ontmoette veel interessante collega’s, en had contact met topeconomisten in de bezochte landen.
Ik heb tevens het geluk gehad om aan vier zendingen van lange duur te kunnen deelnemen. De eerste zending betrof het India van Nehru, in veel opzichten een mysterieus land. Vergezeld van een Indische ambtenaar moest ik de publieke financiën in een zestal provincies bestuderen, wat in vaktaal fiscal federalism wordt genoemd. Ik heb dus veel meer dan enkel Delhi bezocht. Daarna werd ik de fiscalist in een grote zending naar Mexico.
Bij de derde zending naar Turkije werd ik ingeschakeld in een missie van de OESO, geleid door Prof. Berrill (Cambridge). De Turkse economie was toen erg ziek en heel wat befaamde economisten bogen zich erover, zoals Jan Tinbergen, de latere Nobelprijswinnaar, en Ernest Stern, de latere topman van de World Bank. Mijn laatste missie van lange duur betrof een beperkt World Bank/IMF-team ter hervorming van het financieel en fiscaal stelsel in het Portugal van Salazar. De leiding was toevertrouwd aan Prof. Eric Lundberg (Stockholm) die de moed had zijn ongenoegen over het toenmalige beleid in Portugal te uiten. Toch werden wij niet buiten gegooid… In 1974 volgde de Anjerrevolutie. Tijdens die periode in Portugal heb ik mij kunnen vrijmaken om mijn doctoraal proefschrift over inkomstenbelastingen verder af te werken. Nogal laat om nog veel invloed te kunnen uitoefenen op de fiscale hervorming in België (in 1962). Mijn werkstuk van bijna 300 pagina’s behaalde wel de Vliebergprijs van de Vlaamse Leergangen.
Achteraf beschouwd, was ik best nog een paar jaar langer bij de World Bank gebleven, maar de terugkeer naar het thuisland voor een betrekking in een commerciële bank was toen nogal gebruikelijk. Alexandre Lamfalussy, later de toparchitect van de euromunt, en een coming man in de Bank van Brussel, deed bij een bezoek aan Washington de suggestie in dienst te treden bij die bank. Wat gebeurde van 1965 tot 1971. Toen begon de snelle uitbreiding van de markt van Euro-obligaties, al was er absoluut nog geen sprake van een eenheidsmunt in Europa. Het concept verwees naar de plaatsing in Europa, van obligaties in dollar grotendeels uitgegeven door Amerikaanse multinationals. De conceptie en het management was in handen van Angelsaksische Investment Banks zoals Warburg in Londen en Kuhn Loeb in New York. De rol van Europese banken bestond erin dergelijke obligaties bij hun cliënteel te plaatsen. In België was enkel de Kredietbank erin geslaagd, via een ingewikkelde formule, het wisselrisico ten dele uit te schakelen en aldus enige leidende rol te vervullen. Weldra zouden commerciële banken in internationale consortia rechtstreeks aanzienlijke Euro-leningen toekennen aan grote ondernemingen of aan landen.
Alhoewel de rol van de Bank van Brussel dus in wezen passief was, hebben de contacten terzake mij een goed inzicht gegeven in die nieuwe, internationale markten. Een andere activiteit bestond erin raad te geven bij beleggingen in aandelen of obligaties, hetgeen mij minder lag.
“Van 1965 tot 1971 begon de snelle uitbreiding van de markt van Euro-obligaties, al was er absoluut nog geen sprake van een eenheidsmunt in Europa.”
Naar een diplomatieke betrekking?
Terwijl ik enigszins twijfelde of een bancaire activiteit mij verder zou boeien, kreeg ik het voorstel om in diplomatieke dienst te treden. Om de grote achterstand van Vlamingen t.o.v. Franstaligen in de diplomatie op te vangen, had minister Fayat beslist dat, mits ze geloofsbrieven inzake internationale deskundigheid konden voorleggen, Vlamingen tot het Korps toegelaten zouden worden zonder het (zwaar) klassieke examen te moeten afleggen. Ik kreeg een formeel contractvoorstel en had maar te tekenen. Ik heb daar met mijn echtgenote ernstig over nagedacht.
Door een gelukkig toeval vernam ik in dezelfde periode dat de universitaire faculteiten UFSIA in Antwerpen – pas bevorderd van handelshogeschool tot universiteit – iemand zocht om de financiële vakken te doceren. Decaan Adrien Taymans, S.J. dacht dat mijn kandidatuur ontvankelijk was, ook al kreeg ik oorspronkelijk geen volledig doceerprogramma.
Na ernstig overleg met mijn echtgenote heb ik dit universitaire aanbod verkozen boven de diplomatieke weg. Aan de UFSIA zou ik de basiscursus ‘Financiële economie’ doceren in de eerste en ‘Internationale financiën’ in de tweede licentie. Zo is mijn 23 jaar durende universitaire loopbaan begonnen, tot mijn emeritaat in 1994.
Ik heb mij die keuze nooit beklaagd. Mijn loopbaan bij UFSIA tot mijn emeritaat op 65-jarige leeftijd was steeds actief en gevuld, met heel wat verscheidenheid, ook buiten de leeropdrachten. De UFSIA was een universiteit in opbouw, waar een aantal jongeren naar een doctoraat toewerkten en het professorenkorps konden vernieuwen. UFSIA wist in korte tijd een stevige reputatie op te bouwen inzake kwalitatief onderwijs en onderzoek.
Regionale fiscaliteit en de regionalisering
Kort na mijn intrede bij UFSIA, werd ik benaderd om als een van de gecoöpteerde leden te fungeren in de pas opgerichte Gewestelijke Economische Raad voor Vlaanderen (GERV). De leiding van de GERV vroeg aan elk toegevoegd lid een wetenschappelijke bijdrage. Ik heb dan een monografie voorbereid over ‘Financiële aspecten van de regionalisatie’, met als ondertitel ‘Oriëntaties voor een rationeel stelsel van middelenvoorziening voor de Gewesten in België’. Met deze materie was ik tamelijk vertrouwd door mijn studies in Harvard en mijn opdracht voor de Wereldbank in India. De regelingen in een aantal federale landen werden in het onderzoek betrokken.
Die studie, blijkbaar de eerste in ons land over dit onderwerp, werd door de leiding van de GERV gunstig onthaald en behaalde ook een Prijs vanwege het Gemeentekrediet. Ook los van dit fiscaal probleem was de omvorming van een unitaire naar een federale staatsstructuur nu een hoofdthema geworden in de economische (en politieke) discussies. Een conclusie in mijn analyse was dat de deelstaten hun openbare middelen in hoofdzaak moesten bekomen uit deelneming in de opbrengst van nationaal genormeerde belastingen. Dat werd toen fundamenteel niet betwist.
Transfertprijzen in multinationale ondernemingen
Vanaf het begin van de jaren zeventig konden multinationale ondernemingen op alsmaar meer belangstelling rekenen van bedrijfs-, maar ook ‘algemene’ economisten. Aan de UFSIA werd enkele jaren later een cursus over dit onderwerp gepland, die mij werd toegewezen. Het domein was mij niet onbekend, want van 1974 tot 1980 had ik hierover gedoceerd aan het Europacollege in Brugge. Ik was tevens mede-stichter van de ‘European International Business Association’ (EIBA), die hun wisselende jaarvoorzitter elk jaar een conferentie liet organiseren over multinationals. Aan die rol ben ik niet kunnen ontsnappen en heb in 1980 het jaarcongres aan de UFSIA georganiseerd.
Buiten de cursusinhoud heb ik mij vooral toegespitst op transfertprijzen, d.i. het prijsticket op transacties tussen eenheden van dezelfde multinational en die de basis bieden voor betwistingen met fiscale administraties. Gedurende enkele jaren heeft Nestlé vanuit Brussel research inzake multinationals gefinancierd. Voor die opdrachtgever, die aan de auteur(s) volledige vrijheid liet, heb ik in 1979 ‘Transfer pricing and multinational enterprises. Overview of concepts, mechanisms and regulations’ geschreven, dat als één der eerste monografieën goed werd onthaald. Inzake transfertprijzen heb ik in die jaren een aantal artikelen geschreven in gespecialiseerde tijdschriften en seminaries helpen organiseren.
Enkele jaren later werd het thema van transfertprijzen overgenomen door de internationale accountancy- en auditkantoren, die daar grote expertise in ontwikkelden. Ik heb dan mijn actieve betrokkenheid in dit domein verlaten. Behalve dan later, in 1994, toen de UN Library on Transnational Corporations mijn vroeg om als ‘editor’ te fungeren voor volume 14 uit een reeks van 20 boeken over ‘Transfer Pricing and Taxation’. Die opdracht omvatte een bondige uiteenzetting over de problematiek en de (delicate) keuze van vijftien maatgevende artikels voor het boek.
“Nog tot 2019 heb ik actief meegewerkt in een aantal think tanks in Brussel, als auteur van enkele van hun working papers, als disputant of als voorzitter van seminaries over China.”
Internationale zendingen
Toen ik koos voor een academische loopbaan, vreesde ik enigszins aan de thuisbasis gekluisterd te blijven, veel meer dan als diplomaat. Maar pas drie maand na mijn aanstelling vroeg de Wereldbank mij om deel te nemen aan een uitgebreide missie naar Senegal.
Uiteindelijk heb ik tijdens mijn voltijdse universitaire loopbaan in totaal aan een 15-tal zendingen deelgenomen voor de Wereldbank en de Verenigde Naties, voornamelijk in Afrikaanse landen maar ook in Indonesië en Kazachstan. Dat onze bemoeiingen ter plaatse die landen niet onmiddellijk hebben kunnen redden, wil ik grif toegeven. De kloof met onze kontreien was werkelijk enorm.
Na de implosie van de Sovjetunie heb ik ook een lessenreeks van twee weken verzorgd, o.m. in Warschau (1992), (toen nog) Leningrad (1991) en Moskou (1993). Met negatieve bevindingen. In Leningrad, onder Gorbatsjov, waren de winkels grondig leeg. In Moskou, onder Jeltsin, waren onze academische partners die normaal tot de middenklasse behoorden, straatarm geworden door de hevige inflatie. Onze studenten, managers van staatsondernemingen, gaven de indruk gepatenteerde plantrekkers te zijn… Nadien verlegde mijn aandacht zich meer en meer op China (zie kadertekst 2 - ‘Het Chinese wonder… of toch niet?’).
Na de eeuwwende en de instorting van de Sovjetunie, wenkte het nieuwe onderwerp over de toekomst van de vroegere satellietstaten en hun invloed op onze economieën. U herinnert zich de ‘Poolse loodgieters’ die bij ons jobs zouden komen stelen. Ik heb mij daarin verdiept in een taalgemengde groep uit de academische wereld. Ik heb een kleine ploeg geleid over de ‘micro-economische impact van de EU-uitbreiding (op onze bedrijfswereld)’ en ons verslag voorgelegd in 2004 in Praag op een conferentie van Belgische diplomaten in Centraal- en Oost-Europa, voorgezeten door toenmalig Premier Guy Verhofstadt.
Nog tot 2019 heb ik actief meegewerkt in een aantal think tanks in Brussel, als auteur van enkele van hun working papers, als disputant of als voorzitter van seminaries over China. Het betrof vooral het ‘European Institute for Asian Studies’(EIAS) en het ‘European Center For International Political Economy’ (ECIPE), van Zweedse signatuur.
Fa Quix
"NAWOORD EN DANK"
Prof. Sylvain Plasschaert: Toen ik de mijlpaal van 90 jaar had bereikt, moest ik vaststellen dat het ondanks een hoorapparaat niet meer mogelijk zou zijn om van voordrachten te genieten, laat staan er zelf te verzorgen. De moderne geneeskunde heeft mij toen een pacemaker onder het hart ingeplant, wat het leven echt verlengt. Ik noem het daarom een ‘peacemaker’. Dat was de periode van Covid die iedereen op zijn thuisbasis teruggooide. Sindsdien ben ik echt een ‘rustend’ emeritus geworden, maar wél een met interesse in wat er in de wereld gebeurt of kan worden verwacht. En dat is een wereld die steeds sneller verandert. Dit wordt geïllustreerd door het ons dierbare ECONnect, dat nu de gedigitaliseerde wereld verkent, maar die niet meer voor mij bestemd is.
Ik heb het voorrecht op een lang en gevuld leven te kunnen terugblikken. Hoewel het gevarieerd en boeiend was, was het misschien toch niet zo ‘buitengewoon’ want vele anderen hebben minstens evenwaardige taken vervuld en zaken gerealiseerd. Hierbij mag ik de essentiële rol van mijn lieve echtgenote en toegewijde zonen niet vergeten.
Allicht heb ik te zeer verscheidenheid beoefend en mij te weinig gespecialiseerd. Maar externe factoren hebben mijn levensloop sterk beïnvloed. En ten top gedreven specialisatie heeft ook nadelen.
Het universitair onderwijs doet mij denken aan een zandkorrel die wordt achtergelaten op het strand van de wetenschap. Maar die zandkorrel wordt tweemaal per dag overspoeld door nieuwe golven van meer recente wetenschappelijke inzichten. Evenwel, zonder zandkorrels zou zich geen strand hebben kunnen vormen.
Last but not least, een woord van oprechte dank aan Fa Quix, die sinds zovele jaren een stuwende kracht is die Ekonomika-leden verbindt, en die dit relaas van een lang (vooral) academisch leven heeft beluisterd en mee vorm gegeven.
Het handboek over ‘Het Belgische financiewezen’
Prof Sylvain Plasschaert: “In de decennia vóór mijn aanstelling hadden leergangen over bv. het financiewezen in toonaangevende universiteiten een grondige herbronning ondergaan, in hun analytische fundamenten, zoals de verhouding tussen ‘opbrengst’ en hun ‘risico’, in technisch onderbouwde modellen, o.m. van Markowitz en van Sharpe. Ik beken dat het mij een zware inspanning heeft gevergd om die nieuwe inzichten ten gronde te begrijpen en in de cursussyllabus in te lassen. Na enkele jaren was de tijd rijp om een gedrukt handboek samen te stellen, te meer daar daarover in Vlaanderen een degelijke publicatie ontbrak.
Met als medeauteur Michel Dombrecht van de Nationale Bank van België en lesgever aan de Vlaamse Economische Hogeschool (VLEKHO), die vooral voor de geldmarkten instond, werd ons boek voorgesteld op een druk bijgewoonde vergadering in de Kredietbank op 21 maart 1989. Ik heb nog meegewerkt, tot 2001, aan drie heruitgaven, maar heb sindsdien die rol gelost. Het boek blijft blijkbaar een standaard handboek over financiewezen.”
Het Chinese wonder … of toch niet?
Prof. Sylvain Plasschaert: “Reeds vóór ik het emeritaat bereikte, maar vooral nadien, verlegde zich mijn aandacht fundamenteel naar de indrukwekkende economische groei in China. Eigenlijk zou dit allicht niet gebeurd zijn indien ik niet bij terugkeer uit de VS in 1971 met een leeropdracht zou zijn belast in een toen pas opgerichte eenheid aan KU Leuven tot bestudering van de Derde Wereld. Ik kreeg er de opdracht een cursus te verzorgen gericht op Azië. Ik mocht dit zelf invullen met een land naar keuze, en voor mij was dat toen duidelijk…India. Deze nieuwe instelling is evenwel geen succes geworden…
Hoe dan ook, ik had inzake landbouw vanaf de jaren 1980 reeds het uitzonderlijk positief effect in China van de decollectivisatie van de uitbating van landbouwactiviteiten in ‘volkscommunes’ in mijn cursus over India ingelast.
In die jaren werd weldra, wereldwijd en met bewondering, uitgekeken naar het China van Deng Xiaoping, dat een indrukwekkende groeiprestatie leverde. Het wekte bijgevolg geen verwondering op dat in de Faculteit der Letteren van KU Leuven een leergang over China werd opgestart die werd toegewezen aan Ulrich Libbrecht, vertrouwd met de Chinese cultuur en meer bepaald met het taoïsme. Die nieuwe tak in de Faculteit kende wél succes. Ik heb toen contact opgenomen met Ulrich. Weldra werd beslist dat mijn vak, nu over ‘Economische Ontwikkelingen’, zou worden ingelast in hun Licentie over China, eerst als een optievak en weldra als een verplicht vak voor de sinologen, maar ook toegankelijk als keuzevak voor studenten in politieke wetenschappen of economie.
Ik heb dus dit vak aan de KU Leuven gedoceerd tot vijf jaar na mijn emeritaat (tot 70 jaar) en zulks met veel genoegen en inzet. Het volkrijkste land ter wereld, met een aloude en rijke cultuur, was toen nog onbekend gebleven. Uiteraard was ik aanvankelijk geen beslagen expert in de Chinese economie, maar dergelijke personen zoals prof. Libbrecht waren toen uitermate zeldzaam. Het ideaal zou een bekwaam economist maar tevens sinoloog geweest zijn die ook de taal beheerst(e).
Tijdens de jaren 1990, toen ik reeds emeritus was geworden, lanceerde het Davidsfonds in haar afdelingen reeksen voordrachten over wereldse en culturele geschiedenis, internationale politiek en levensbeschouwelijke problemen. Tussen 1997 en 2009 (dan werd ik 80 jaar) heb ik in 15 steden of grote gemeenten gedurende 2 uren in 6 opeenvolgende weken over China gesproken. Die 12 uren-uiteenzetting lieten toch toe een samenhangende synthese te brengen over China. Aan deze soort van ‘Ronde van Vlaanderen’ hou ik mooie herinneringen over.
Die voordrachtenreeks voedde als vanzelf de idee om zulks in een bredere versie in een boek te verwoorden. Ik heb tweemaal de redactie van een boek ondernomen, eerst in 2001, onder de titel ‘Wie is bang van China. Geschiedenis, Economie, Toekomst’ en een tweede maal (met een Voorwoord van Mark Eyskens) met als titel ‘China. Inzicht in zijn doorbraak’, telkens uitgegeven bij het Davidsfonds. Die boeken werden gunstig ontvangen, ook in Nederland.
En ja, China lijkt ‘een economisch wonder’, maar het is nog veel te vroeg in de geschiedenis om dat nu al als dusdanig te poneren.”