Gesprek met emeritus professor Filip Abraham
Oud-decaan en voormalig vice-rector Filip Abraham is sinds eind 2024 met emeritaat: een terug- én vooruitblik
Wat waren voor u de hoogtepunten van uw academische loopbaan?
Filip Abraham: Als hoogleraar ben ik onvermijdelijk een theoretisch academicus. Maar ik ben niettemin toch nogal praktisch ingesteld. Daarom zie ik mijn vier jaar als decaan van de faculteit FEB en daarna mijn acht jaar als vice-rector Humane Wetenschappen van KU Leuven zowat als de hoogtepunten. Ik meen dat ik zowel in de faculteit als in de groep Humane Wetenschappen heel wat dingen heb kunnen verwezenlijken, samen met andere mensen natuurlijk. Dat heeft mij voldoening gegeven: impact hebben. Een tweede punt is dat ik met veel met mensen heb kunnen en mogen samenwerken, waarvan er heel wat vrienden geworden zijn. Dat menselijke aspect vind ik erg aangenaam én belangrijk.
Wat zijn dan volgens u uw grote verwezenlijkingen als decaan?
Ik ga er drie geven. Ik ben decaan geworden toen de faculteit eigenlijk door een moeilijke periode ging. Ik heb dat samen met mijn collega’s in vier jaar tijd kunnen stabiliseren. Ten tweede was het mijn idee om van twee departementen over te gaan naar vijf. Deze ingreep naar vijf departementen heeft de rivaliteit weggenomen en heeft de sfeer in de faculteit sterk verbeterd. De mensen die mij daar het meest bij geholpen hebben zijn prof Mark Lambrecht (TEW) en prof Patrick Van Caeyseele (EW) die toen de twee departementsvoorzitters waren.
Daarnaast lig ik mee aan de oorsprong van het concept van een geïntegreerde faculteit. Waarbij de opleidingen van de hogescholen, in dit geval Antwerpen en Brussel, (Thomas More en EHSAL), ingedaald zijn in de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen (FEB) van de KU Leuven. Daar was verzet tegen, zowel binnen de faculteit als aan de top van de universiteit. Men wilde bv. een aparte faculteit voor handelswetenschappen, zoals bij de ingenieurs, met de burgerlijk versus de industrieel ingenieurs. Maar dat vond ik geen goed idee omdat de opleiding handelswetenschappen dicht aansluit bij de kern van het onderwijs in onze faculteit. Na de nodige strubbelingen is mijn visie uiteindelijk gevolgd en werd het concept van geïntegreerde faculteit aanvaard. Uiteraard moest dit model in de praktijk worden gerealiseerd. Dat is de verdienste geweest van mijn opvolgers als decanen Joep Konings, Luc Sels en Wilfried Lemahieu.
Dat betekent dat we nu een enorme grote faculteit FEB hebben?
Dat betekent inderdaad dat we nu een volledig geïntegreerde economische faculteit hebben met 10.500 studenten. Ja, even groot als de Faculteit Geneeskunde. Toen ik begon als decaan waren er dat ongeveer 3500.
We zijn nu zo’n 15 jaar verder en ik mag zeggen dat die integratie gelukt is. Een voorbeeld hiervan is dat de net verkozen decaan haar loopbaan op de Antwerpse campus begonnen is (nvdr: Sophie De Winne). Is dit allemaal mijn verdienste? Neen, maar ik heb wel een belangrijke bijdrage geleverd.
Hoe is die economische opleiding in al die jaren veranderd?
Dat is iets waar ik zelf moeilijk veel over kan zeggen. Omdat ik eigenlijk niet meer heel actief ben geweest in de faculteit sinds ik in 2013 teruggekomen ben na mijn mandaat als vice-rector. Wat ik wel merk is dat de opleidingen nu sterk gestroomlijnd zijn: gelijke kwaliteit en examens over de campussen heen, duidelijke profielen per opleiding zoals TEW, handelsingenieur, handelswetenschappen, economische wetenschappen.
Welke uitdagingen ziet u voor de toekomst van de Europese Unie en hoe kunnen die worden aangepakt?
Dat is natuurlijk een heel ruime vraag, en best wel moeilijk. Kijken we naar de situatie van vandaag, dan wordt Europa uit verband gespeeld door de andere grote blokken in de wereld. Europa moet eigenlijk een stap vooruit kunnen zetten. Dat wil zeggen: meer eengemaakte beslissingen kunnen nemen zonder unanimiteit. Diversiteit is oké maar die diversiteit moet er zijn binnen de eenheid, waarbij die eenheid nog versterkt wordt. Individuele Europese landen spelen op wereldniveau niet meer mee en dus moeten we inzetten op een versterkt Europa.
Ten tweede moet Europa durven geld uit te geven wanneer het nodig is en waarover er altijd een grote discussie is tussen Noord en Zuid in Europa: geld uitgeven zoals bij de pandemie om die effectief en efficiënt te kunnen bestrijden. En dus ook geld inzamelen op de markt onder de Europese vlag.
En drie, de Europese Defensie-Unie uitbouwen, zo snel mogelijk, om geopolitiek relevant te blijven.
“Ik denk dat economisten nog altijd vrij gemakkelijk aan werk geraken. Maar zij zullen in een wereld leven die waarschijnlijk niet zo stabiel is als diegene waarin wij opgroeiden.”
Welke uitdagingen ziet u op economisch vlak in Europa?
Als je naar het Draghi-rapport kijkt, moeten we onze achterstand inzake competitiviteit in een aantal belangrijke sectoren wegwerken. Bovendien moeten we ervoor zorgen dat sectoren die van strategisch belang zijn niet worden weggevaagd, zoals de farmaceutische en de auto-industrie, en potentiële groeisectoren. En ook zeer belangrijk: we moeten de interne markt verdiepen zodat het een echte, geïntegreerde markt wordt voor onze bedrijven. We zijn zogezegd een eengemaakte markt, maar als je iets verder kijkt, zie je dat dat nog niet het geval is.
Er is bijvoorbeeld nog geen geïntegreerde kapitaalmarkt met als gevolg dat grote bedrijven naar de Verenigde Staten moeten trekken om voldoende geld te vinden voor hun expansie, en dat is een gemiste kans.
Hoe ziet u de uitdagingen voor de huidige generatie economisten?
Ik denk dat economisten nog altijd vrij gemakkelijk aan werk geraken. Maar zij zullen in een wereld leven die waarschijnlijk niet zo stabiel is als diegene waarin wij opgroeiden. Niet dat die van ons zo stabiel was, maar in vergelijking met waar we nu in zitten is dit toch van een andere orde. Jonge economisten moeten ook van het begin af aan ‘knokken’ en krijgen weinig ‘speeltijd’. En ja, ze zijn ook nooit zeker dat hun job zal blijven bestaan. Zo'n carrière zoals ik gehad heb - beginnen en eindigen in hetzelfde bedrijf of organisatie - zal nog voor weinigen weggelegd zijn.
Het probleem is niet dat jonge economisten niet kennen wat ze moeten kennen. Integendeel. Ze kennen eigenlijk meer dan wij destijds. Maar de wereld verandert snel. Vandaar ook het belang van levenslang leren, het bijblijven, zodat men eigenlijk in nieuwe situaties toch mee kan. Levenslang leren wordt essentieel om zich aan te passen aan een snel veranderende wereld.
Kan u iets vertellen over uw ervaring met het adviseren van bedrijven of publieke instellingen?
Hoe kom je in contact met bedrijven en publieke instellingen? Met publieke instellingen gebeurt dat meestal via projecten of onderzoek. Of tenzij je zelf in de politiek of in een politiek kabinet stapt, maar daar heb ik geen ervaring mee.
Ik heb een uitgebreide ervaring als bestuurder in de financiële sector, het hoger onderwijs, maar ook in andere instellingen zoals Museum M, het bestuurscomité van UZ Gasthuisberg en Leuven Research & Development.
Wat verwacht men van een economist in een raad van bestuur? Economische expertise, cijfermatige analyses en het vermogen om scenario’s te ontwikkelen.
Als je bv. in de raad van bestuur in de financiële sector zit, moet je genoeg wiskundig en financieel sterk zijn om een nuttige bijdrage te kunnen leveren.
Wat je ook hebt als je ervaring opbouwt in een aantal raden van bestuur, is dat je na een tijdje een interessante toegevoegde waarde hebt door de ervaring in verschillende sectoren. Die kruisbestuiving is heel waardevol.
Laatste vraag: wat zijn uw plannen en ambities nu u emeritus bent?
Niets revolutionairs. Ik doe een aantal dingen voort waar ik mee bezig was. Maar wel anders: ik wil van mijn loopbaan een stapbaan maken. Ik wil nog wel wat dingen blijven doen, maar ik wil ook graag luisteren naar wat experten in uiteenlopende vakgebieden te vertellen hebben. Ik wil op de hoogte blijven van wat er gebeurt in de wereld, en niet alleen op economisch vlak.
Uiteraard wil ik actief blijven in mijn eigen vakgebied, internationale economie en Europese Integratie. Tot slot wil ik voldoende tijd maken voor mijn familie, mijn twee kleinkinderen en mijn vrienden.
Ah ja, en ik sport nog altijd. Ik tennis twee of drie keer per week. Met voetbal ben ik gestopt op mijn 53ste. En in het skiën ben ik wel wat voorzichtiger geworden, maar als je elk jaar blijft skiën dan zit je toch in die flow. Er zijn nu ook langere momenten van apres-ski waar ik van geniet. Maar zet nu niet als titel ‘De apres-ski heeft mijn pensioen gered’!
(Noot: dit interview is ook al in ingekorte versie verschenen in de online nieuwsbrief voor Ekonomika Senioren van 60+, met een eerste editie in mei 2025)
Fa Quix en Freddy Nurski