INTERVIEW MET AFSCHEIDNEMEND VICEDECAAN ONDERZOEK MARLEEN WILLEKENS
De Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen neemt afscheid van haar vicedecaan onderzoek. Marleen Willekens aanvaardde recent een nieuwe functie als onderzoekscoördinator van de Groep Humane Wetenschappen. Tijd voor een terugblik.
TERUGBLIKKEND OP JE PERIODE ALS VICEDECAAN, WAT BLIJFT JE BIJ VAN DE VOORBIJE TWEE JAREN?
Op het ogenblik dat ik vicedecaan onderzoek werd en in het cross-campus faculteitsbestuur van FEB terechtkwam, merkte ik al gauw hoe erg onze faculteit veranderd was. Ik was vroeger al vier jaar lid van het faculteitsbestuur geweest, toen ik AFI-voorzitter was, maar dat was voor de integratie van de campussen. Als doorsnee ‘ZAP’er’ die niet meer zo dicht bij het facultair beleid stond, had ik echt niet in de gaten hoeveel er veranderd was. Het was heel uitdagend, maar bijzonder leerrijk.Na 2 jaar in het FEB-bestuur actief geweest te zijn, kijk ik terug op een aangename en constructieve periode. Ik leerde heel veel bij over de andere campussen en leerde ze appreciëren. Maar die start was er wel één die me deed denken: “Amai dit is een andere faculteit geworden, hoe kan dat nu?”
WAT ZIJN DAN VOOR JOU HIGHLIGHTS IN DEZE PERIODE?
Als we spreken over mijn beleidsfunctie als vicedecaan onderzoek van FEB dan denk ik vooral aan twee dingen: ten eerste het beleidsplan dat we als faculteitsbestuur hebben geschreven en ten tweede de constructieve en zeer aangename samenwerking met de medewerkers van de FEB-beleidscel Onderzoek. Ik durf te zeggen dat de faculteit toch wel klemtonen heeft gelegd in dat beleidsplan, ook op onderzoeksvlak. Uiteraard is ons facultair beleidsplan gelinkt aan het universitaire beleidsplan, we maken immers deel uit van een groter mooi geheel. Maar we hebben wel bewust onze eigen accenten gelegd zoals het valorisatieverhaal, Impact@FEB genaamd, dat we in het bijzonder beklemtoonden en waarrond we acties ondernamen. Maar er waren ook andere accenten in ons FEB-onderzoeksbeleid. We stelden een aantal doelstellingen, zoals het aantal succesvolle projectaanvragen bij verschillende soorten onderzoeksfinanciering verhogen en verbeteren en ook de instroom van doctoraatsstudenten en het plaatsen van de afgestudeerde doctoraatsstudenten optimaliseren. Om dat alles te bereiken willen we onze cross-campus beleidscel onderzoek verder uitbouwen. Daarin bieden we onderzoeks- en valorisatieondersteuning over de campussen heen. Doorheen dat alles blijft het engagement om te streven naar wetenschappelijke toppublicaties cruciaal, terwijl we ons tegelijkertijd steeds meer willen inzetten om een breed spectrum van onderzoeksimpact en -output te valideren. Er werden al heel wat initiatieven ondernomen om deze doelstellingen te realiseren, zoals bijvoorbeeld het aanstellen van een adviseur onderzoeksvalorisatie, die het valorisatieprincipe uitwerkt voor de faculteit. Net voor het zomerreces organiseerden we een eerste event omtrent ‘Impact@FEB’ waarop we de bevindingen van onze FEB-impactenquête en een aantal getuigenissen van FEB-collega’s over hun impactonderzoek op de agenda hadden staan. En om de succesratio te verbeteren bij projectaanvragen, organiseerden we het voorbije academiejaar ook o.m. seminaries met tips and tricks, en ook mock-interviews voor kandidaten die een aanvraag indienden voor een onderzoeksmandaat. We trachten de onderzoeksondersteuning dus te optimaliseren ‘in-house’, maar ook via buitenlandse trainingen en best practice uitwisselingen. En nu starten we ook met een onboardingproject van doctoraatsstudenten.
Door al deze zaken ben ik volledig gecharmeerd geraakt door het belang van onderzoeksimpact, wat bij KU Leuven ook op het centrale niveau enorm wordt aangemoedigd, ook op internationaal vlak. Vanuit ons onderzoek tastbaar kunnen teruggeven aan de maatschappij vind ik essentieel. Interdisciplinariteit is hierbij cruciaal geworden. Nu, in alle eerlijkheid was deze interdisciplinariteit niet de focus van het FEB-onderzoeksbeleid de voorbije twee jaar, maar het is wel een gegeven dat mij heeft aangezet om mijn nieuwe functie als onderzoekscoördinator van de Groep Humane Wetenschappen op te nemen. Interdisciplinariteit op het niveau van de groep is iets wat mij bijzonder bekoort. Er is zoveel potentieel tot samenwerking! Over de grenzen van de eigen discipline durven kijken en daarmee verder aan de slag gaan met een open blik is erg boeiend.
WAT TROK JE AAN IN DE BESTUURSFUNCTIE ALS VICEDECAAN?
Initieel was dat voor mij vooral een aantrekkelijke beleidsfunctie omdat het over onderzoek ging. Onderzoek is de reden waarom ik in de academische wereld actief een job heb opgenomen. Voor ik aan een doctoraat begon, heb ik immers twee jaar in de banksector gewerkt, maar dat bleek - tegen mijn verwachtingen in - niet mijn ding te zijn. Ik wilde terug naar een onderzoekomgeving en thema’s grondig uitspitten en zo ben ik dan aan een doctoraat begonnen. Ik geef heel graag les en zal dat ook altijd blijven combineren met mijn andere taken, maar het is niet voor het onderwijs dat ik prof geworden ben. Tegelijkertijd heb ik ook altijd met veel plezier interne dienstverlening gedaan. Alleen maar met mijn eigen onderzoek en onderwijs bezig zijn vond ik veel te eenzaam. Ook die dienstverlening had in feite altijd op een of andere manier met onderzoek te maken. Op jonge leeftijd was ik al ‘hoofd’ van de onderzoeksgroep Accounting, vlak daarna werd ik directeur van de postgraduaten van FEB en dan coördinator van de doctoraatsopleiding, waarna het AFI–voorzitterschap volgde. Ik werd in die periode ook lid van de BeCo (beoordelingscommissie) van FEB en heb dat 7 jaar gedaan. En toen kwam ik – in feite totaal onverwacht – in de BOR terecht, het Bureau van de Onderzoeksraad. Die laatste functie vond ik echt ongelooflijk boeiend. Plots stonden er bv. visitaties op de faculteit Geneeskunde op mijn programma om projectaanvragen over kankeronderzoek te evalueren of ging het over Augustinus bij Theologie en Religiewetenschappen. Ik genoot van deze verruiming van mijn onderzoekshorizonten en besefte meer dan ooit hoe belangrijk het is een open blik te houden. Erg verfrissend! Ik ben iemand die graag afwisseling heeft en van onderzoek alleen bleef ik niet gelukkig. Nu, ik hou ervan onderzoekspapers te schrijven en actief deel te nemen aan congressen en debatten. Maar ik heb graag veel contact met mensen en organiseer ook graag activiteiten, events, enz. Toen de functie van vicedecaan onderzoek zich aandiende, heb ik niet lang getwijfeld. Het leek een natuurlijke volgende stap om mee te werken aan het onderzoekbeleid van FEB.
BEDOEL JE OM STRATEGISCH MEE TE DENKEN?
Ja, strategisch meedenken en betrokkenheid met de omgeving waarin ik werk - dat maakt me gelukkiger dan alleen mijn onderzoek. Ik begrijp dat dit niet voor iedereen zo is en dat is maar goed zo. Ik wil graag meedenken over onderzoeksbeleid en daardoor hoop ik iets te kunnen bijdragen.
BIJ ONDERZOEK DENKT MEN VAAK AAN LABO’S EN WITTE JASSEN. HOE MOETEN WE ONDERZOEK ZIEN BIJ DE FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSWETENSCHAPPEN?
Onderzoek bij FEB is heel divers. Er is een heterogeniteit aan disciplines en methodologieën. We zijn ook een multidisciplinaire faculteit. Op de FEB werken onderzoekers met totaal verschillende achtergronden: van zuivere economen over mensen uit de toegepaste economie tot psychologen, fysici en wiskundigen. Bij de onderzoeksgroep Marketing bijvoorbeeld zijn er collega’s met zowel een diploma toegepaste economie als psychologie. Hetzelfde geldt voor de onderzoeksgroep Personeel en Organisatie. Zelfs onze vorige decaan en nu rector Luc Sels is socioloog van opleiding. Bij mijn eigen onderzoekseenheid, AFI, vinden we mensen met een economische achter grond, maar ook wiskundigen en fysici. Beleidsinformatica vereist natuurlijk andere profielen dan Accounting of Financiën. Hetzelfde geldt ook voor Productie en Logistiek en Actuariële Wetenschappen. Het is dus een amalgaan aan disciplines, wat het boeiend en interessant maakt.
Ondanks al deze profielen treffen we weinig witte jassen aan. Er is wel experimenteel onderzoek maar zonder witte jassen. Doorheen mijn loopbaan kreeg ik de vraag van mensen wat Accounting-onderzoek kan inhouden. De meesten veronderstellen dat Accounting zich beperkt tot ‘debit en credit’ en een balans in evenwicht. Niets is minder waar. Accounting is een proces dat leidt tot financiële informatie. Die informatie is cruciaal bij het nemen van economische beslissingen allerhande en verkleint de informatie-asymmetrie tussen organisaties (bv. bedrijven) en hun stakeholders. Essentieel is dat deze accountinginformatie betrouwbaar en relevant is opdat stakeholders goede en economisch verantwoorde beslissingen zouden kunnen nemen. Jaarrekeningcijfers van bedrijven worden immers gecommuniceerd aan de kapitaalmarkten. Als die cijfers betrouwbaar zijn, stijgt het vertrouwen bij potentiële investeerders en dat komt de marktwerking en dus de economie ten goede. Als de cijfers niet betrouwbaar zijn, kan dat tot verkeerde investeringsbeslissingen leiden en tot crisissen. Mijn expertise is vooral Auditing. Een van de belangrijke functies van Auditing is ervoor te zorgen dat de financiële informatie van bedrijven betrouwbaar is en dus dat de informatie-asymmetrie tussen organisaties en stakeholders zo klein mogelijk wordt. Dat verhaal heeft zeer zeker ook een ethische dimensie.
Mijn eigen auditingonderzoek heeft een beetje een IO-twist (Industriële Organisatie) en gaat vooral over de werking van auditmarkten, waarbij er typisch een klein aantal aanbieders zijn: de Big 4 auditkantoren en een paar andere. Dat creëert een vrees bij regelgevers dat die te veel marktmacht hebben en dat er onvoldoende competitie heerst tussen auditoren (de aanbieders in deze markt). Dat zou negatieve effecten kunnen hebben op de auditprijszetting en de geleverde auditkwaliteit. Eerder dit jaar leidde ik een studie in opdracht van het Europees Parlement als PI, samen met Simon Dekeyser en Ines Simac, twee jongere collega’s van resp. campus Antwerpen en campus Brussel. Daarin onderzoeken we of de auditmarkten in de EU wel competitief genoeg zijn en of de verstrenging van de regelgeving op dat vlak in de EU de gewenste effecten heeft gehad. In het algemeen kijken wij in ons onderzoek naar de impact van Auditing en de karakteristieken van auditoren op de kwaliteit van de financiële verslaggeving van het geauditeerde organisatie.
WORDT DIT ONDERZOEK OOK GEÏMPLEMENTEERD DOOR HET BELEID?
Dat is niet altijd evident, omdat auditregelgeving ook een politieke dimensie heeft. Momenteel ligt het auditberoep erg onder vuur in de EU, vooral in het VK en Nederland. Naar mijn aanvoelen is er al enorm veel auditregulering - te veel in feite. Vaak worden reguleringsbeslissingen genomen zonder te kijken wat wetenschappelijk onderzoek daarover zegt. M.a.w. men legt de onderzoeksbevindingen naast zich neer omdat het politiek niet interessant is. Een goede evolutie is alvast dat het Europees Parlement ons om deze studie over auditing en consulting heeft gevraagd. Wij hebben onze bevindingen gerapporteerd en nu is het afwachten wat hiermee gebeurt.
Ik ben eigenlijk eerder toevallig in Auditing terechtgekomen, meer in het bijzonder in de ‘economics of auditing’. Begin jaren 90 was ik assistente bij wijlen professor David Miltz, destijds een jonge Zuid-Afrikaanse milieu-econoom met een Cambridge PhD. Hij was ook chartered accountant en had een mandaat aanvaard in Leuven om accounting te doceren, maar zijn hart lag bij milieu-economie. Ik ging bij hem aan de slag als zijn allereerste assistente en ik kreeg veel ruimte om te doen wat ik interessant vond. Onder Davids invloed las ik als eerstejaars-PhD-studente veel papers in het domein van de milieu-economie en kwam zo terecht bij onderzoek over hoe je milieuverontreiniging moest straffen en hoe je milieustandaarden kan opleggen … Ik zag een verband met de externaliteiten (risico’s) in de auditwereld en ben zo bij een doctoraat over auditregulering terechtgekomen. David vond dat ik mijn PhD beter in het VK kon doen en op zijn advies belandde ik in Warwick Business School. Ik ben over ‘The economics of audit regulation’ gaan schrijven en daar leefde op dat ogenblik veel interesse voor. Toen ik mijn papers als jonge PhD-graduate in de VS ging presenteren, kreeg ik meteen een aanbod van een gerenommeerde auditing-prof van University of British Columbia, Dan Simunic, om daar een postdoc te doen. Ik heb dat dan ook graag aanvaard.
HEEFT DIT MANDAAT REPERCUSSIES GEHAD OP JE EIGEN ONDERZOEK? BLIJFT ER NOG TIJD VOOR OVER?
Ik heb mijn onderzoek altijd gecombineerd met beleidsfuncties of dienstverlening. Sommige waren zwaarder dan andere. Zo was mijn tijd bij de BOR (Bureau Onderzoeksraad) zwaar en ook mijn functie als vicedecaan zorgde voor veel werk en daardoor verminderde gaandeweg wel mijn onderzoekstijd. Maar het is ook niet zo dat je niks meer kan doen. Met een goede planning lukt het wel. Ik ben er wel voor op mijn hoede niet te stoppen met onderzoek. Het is een risico om tijdens beleidsfuncties onderzoek links te laten liggen, maar uiteindelijk heb je dat zelf in de hand.
WAT NEEM JE MEE VAN JE HUIDIGE FUNCTIE ALS VICEDECAAN ONDERZOEK NAAR JE NIEUWE FUNCTIE VAN ONDERZOEKSCOÖRDINATOR VAN DE GROEP HUMANE WETENSCHAPPEN?
Hier op FEB is er behoorlijk wat interdisciplinariteit. Ik heb geleerd hoe belangrijk het is om voor verschillende disciplines, verschillende methodologieën en verschillende perspectieven toch één beleid te creëren. Wat essentieel was in mijn functie als vicedecaan onderzoek van FEB en zeker in mijn nieuwe functie als onderzoekcoördinator van de Groep Humane Wetenschappen is om een openheid aan de dag te leggen voor alle disciplines binnen de Humane Wetenschappen en daarbuiten. Het respect voor de eigenheid van elke discipline maar ook een openheid om mekaar aan te vullen en complementair iets te kunnen verwezenlijk en staat voorop en dat vind ik bijzonder interessant. Ik doe mijn eigen onderzoek heel graag. Maar ik ga al een tijdje mee en ik was toe aan een nieuwe stap. Ik wil graag andere perspectieven horen. Ik ben ervan overtuigd dat de tijden voorbij zijn dat we enkel en alleen in ons eigen straatje moeten vegen. Kijk naar de ‘17 challenges’ van de Verenigde Naties, de 17 doelstellingen die een duurzame ontwikkeling moeten bevorderen. Het gaat o.m. om het uitbannen van armoede en honger, gendergelijkheid, onderwijs voor iedereen, zuiver water, gelijkheid voor iedereen, klimaat en meer. Deze uitdagingen stimuleren verschillende invalshoeken om maatschappelijke problemen aan te pakken. We kunnen heel veel bijdragen, maar problemen/uitdagingen hebben meestal veel facetten. Het is niet omdat we iets vanuit één invalshoek bekijken dat we een antwoord hebben op een maatschappelijk probleem. Ik vind het inspirerend hoe je tot inzichten kan komen door gewoon vanuit een andere invalshoek te gaan kijken. Op FEB wordt veel (maar uiteraard niet alleen) kwantitatief onderzoek gedaan. Ik vind wel dat we qua methodologie heel systematisch te werk gaan en dat is een ongetwijfeld een grote plus, maar ik denk dat we soms assumpties maken en parameters niet meenemen in de analyse omdat we ze niet kunnen meten of omdat het probleem dan onoplosbaar wordt, hoewel die parameters er toch wel zijn. Je kan die bijvoorbeeld vanuit filosofische, historische of psychologische invalshoek wel meenemen. En feit is dat ze de realiteit wel beïnvloeden. Ik denk dat we hier eigenlijk nog maar aan het begin staan van wat mogelijk is. Wat we daarbij niet mogen vergeten is dat we in de eigen discipline altijd wel heel grondig moeten blijven te werk gaan. Men vreest dat interdisciplinariteit zal leiden tot een wereld waarin we allemaal generalisten worden en niets meer grondig doen. De grondige nerd die in zijn labo tot op het bot gaat, hebben we ook hard nodig. Ik vind dat een mooie combinatie.
WAAR ZIE JE NOG UITDAGINGEN?
Zoals gezegd, het interdisciplinaire en de toegevoegde waarde die de verschillende disciplines bieden trekt mij vooral aan in mijn nieuwe functie. We hebben dat hier in FEB ook, maar nu wordt het nog breder. Dat is een uitdaging. We kunnen veel van elkaar leren binnen de Groep Humane Wetenschappen en we kunnen ook leren van de andere groepen en zij van ons. Wat ik erg belangrijk vind is dat we elkaar leren kennen, net zoals dat op FEB gebeurd is na de integratie. Ik heb veel geleerd over de andere campussen tijdens mijn periode als vicedecaan. Op elke campus waren en zijn er vooroordelen over de andere campussen.Historisch waren de campussen heel verschillend, maar ik heb gemerkt dat het beeld dat je daarover hebt toch niet helemaal strookt met de realiteit. Als je mekaar probeert te leren kennen door contacten en echt wederzijds te leren van elkaar, dan werkt dat heel positief. Als dat voor ons multi-campusverhaal lukt, kan dat mijns inziens ook zo werken tussen de faculteiten van de Groep Humane Wetenschappen en daarbuiten en ik kijk daar echt naar uit. Als we interacties en samenwerkingen tussen de faculteiten van de Groep en hun onderzoekers kunnen stimuleren, dan kunnen we mekaar leren kennen en van elkaar leren. Maar we moeten daarbij sterk blijven in de eigen disciplines. Onderzoekstradities en publicatieritmes zijn heel verschillend in de subdisciplines van de faculteit en dat is evenzeer zo in de verschillende faculteiten binnen onze Groep.Soms lijkt het wel op appelen en citroenen vergelijken. Maar de sleutel is om appreciatie op te brengen voor elke discipline. Ik vind het heel belangrijk dat iedereen respect heeft voor elkaar. Excellente onderzoekers heb je in alle disciplines en alle disciplines bieden een waardevolle contributie aan wetenschappelijke kennis.
SUCCES!
Veerle Van Rompaey en Hilde Roos