Welke toekomst voor de mode- en textielindustrie in België?
Na 42 jaar, waarvan 26 jaar als directeur-generaal, bij beroepsorganisatie Fedustria, sluit Fa Quix begin mei 2023 zijn beroepsloopbaan af. Al die tijd sprong hij in de bres om de belangen van de Belgische textiel-, hout- en meubelbedrijven in ons land te verdedigen en de buitenwereld te woord te staan als woordvoerder. Een ideaal moment om een synthese te maken mét een vooruitblik op de toekomst. Fa Quix, tevens ook oud-voorzitter van Ekonomika Alumni en nog steeds hoofdredacteur van dit magazine ECONnect, vatte zijn korte maar krachtige toespraak samen in drie stellingen: 1. De grote verwarring: textiel is géén confectie 2. Waarom de modesector een beperkte industriële impact heeft i.t.t. ‘textiel’ 3. Niets is wat het lijkt: de grote paradox van de textielindustrie
Copyright: European Spinning Group
Textiel is geen confectie
In de media maar ook in de volksmond worden ‘textiel’ en ‘confectie’ kriskras door elkaar gebruikt, alsof dat hetzelfde is. Maar dat klopt niet, zegt Fa Quix. “Confectie is afgewerkte kleding. Het productieproces is het aan elkaar stikken van stofjes tot een kledingstuk, bv. een jeansbroek. Het gaat met andere woorden om handenarbeid. Er bestaat nergens een robot of een geautomatiseerd proces om die handenarbeid te vervangen. Textiel gaat om heel andere activiteiten. Kleding is daar maar een klein onderdeeltje van. In België is textiel een geheel van industriële activiteiten met vele schakels. Het begint bij de garenproductie op basis van vezels zoals katoen of polyester. Want ‘draad’ is het begin van elk textielproduct. Daarna wordt die draad omgezet om er bv. tapijten, meubelstoffen, matrastijk, gordijnen ... van te maken. Al deze opgesomde producten vallen onder de noemer ‘interieurtextiel’, omdat ze elk ergens in de woning een plaats krijgen. Vlaanderen is in Europa één van de belangrijkste producenten van dit interieurtextiel. En dan moet dat textiel ook nog eens geverfd en ‘veredeld’ worden (bv. waterafstotend). Kortom: de textielindustrie behelst een heuse industriële ketting.
Een tweede grote pijler van onze textielindustrie, naast het interieurtextiel, is het technisch textiel. Dat is evenwel het minst bekend. “Technisch textiel zijn textielproducten die een oplossing bieden voor een aantal uitdagingen in onze samenleving zoals bescherming, veiligheid, leefmilieu … Enkele voorbeelden zijn bv. brandweerpakken, beschermkledij voor dokters en verpleegkundigen, werkkledij voor werknemers in fabrieken… Maar ook in de wagen vinden we veel technisch textiel, bv. airbags, autogordels en autozetelstoffen. Geotextiel valt eveneens onder deze noemer: technisch textiel om wegen en dijken te versterken, agrotextiel in serres, of als onkruidwerend doek dat meestal ook biologisch afbreekbaar is, of in de sport: aerodynamische wielerpakken, of tennissnaren, en kunstgrasvelden voor voetbal en hockey, want dat is ook ‘technisch textiel’… In feite zijn de toepassingen oneindig”, zegt Fa Quix die stelde dat het technisch textiel nu al het belangrijkste segment van de Belgische textielindustrie is en zowat de helft van de toegevoegde waarde van de sector voorstelt. “Dat moet ons gerust stellen voor de toekomst, want technisch textiel is kennisintensief textiel. En laat ‘kennis’ nu onze belangrijkste grondstof zijn. Met innovatie en productontwikkeling kunnen we steeds nieuwe toepassingen in technisch textiel vinden. We hebben hier nog lang het einde niet van gezien. Ik hoop dat mijn eerste stelling nu duidelijk is: textiel is géén confectie.”
Textiel is steeds meer een kennisintensieve industrie Tweede stelling: Waarom de modesector slechts een beperkte industriële impact heeft in tegenstelling tot ‘textiel’. Fa Quix: “Omdat, zoals daarnet gezegd, ‘confectie’ nog steeds hoofdzakelijk op handenarbeid gebaseerd is – in elkaar stikken van een kledingstuk. Daardoor is de loonkost dé determinerende factor voor de lokalisatie van de productie. Een stikster hier, of in Tunesië of in Bangladesh… ze werken allen even goed en even snel … maar hun loonkost is substantieel verschillend. Vandaar dat reeds in de jaren 70 de verschuiving van de confectie-activiteit van hier naar lagelonenlanden begonnen is, en nu al een tijdje eigenlijk is afgerond. Er zijn geen grote confectie-ateliers meer in België, wel nog een aantal gespecialiseerde kmo’s, maar industrieel is dit zeer beperkt. En de grote kledingbedrijven zoals lingerie Vandevelde (Prima Donna, Marie Jo …) dan? Wel, dat zijn zogenaamde ‘kop-staart’-bedrijven geworden. De ‘kop’ dat is de creatie, design, en ook de ontwikkeling van prototypes, de ‘staart’ dat is de kwaliteitscontrole, verpakking , distributie en verkoop, … Dat gebeurt nog allemaal in België. Maar ‘het corpus’ van de confectie, namelijk het in elkaar stikken van de lingerie in dit geval, gebeurt onvermijdelijk in lagelonenlanden. Het is die combinatie die ervoor zorgt dat Vandevelde nog steeds succesvol kan zijn.
Daarentegen zijn er wel nog grote en sterke textielbedrijven in ons land. Dat komt omdat de textielproductie wél automatiseerbaar is. De digitalisering en robotisering heeft de productiviteit in de textielsector de voorbije decennia spectaculair opgedreven. Een halve eeuw geleden was er nog ongeveer één wever nodig per weefgetouw. Vandaag kan één weefoperator tot zo’n vijftig hypermoderne weefmachines aansturen, machines van bv. Picanol uit Ieper of van Van de Wiele uit Marke, beide wereldspelers in hun nicheDie productiviteitstijging was ook broodnodig om de textielactiviteit in dit hogekostenland te kunnen behouden. Kortom: er is een wezenlijk verschil tussen de arbeidsintensieve confectie-activiteit en de kapitaal- en kennisintensieve textielindustrie. Die laatste heeft vele troeven om zich hier te kunnen blijven handhaven.”
De grote industrieparadox: niets is wat het lijkt
Nochtans, de pers stuurt regelmatig onheilsberichten over de textielindustrie de wereld in. Zoals het vrij alarmerende ‘Loopt de Vlaamse textielindustrie op haar laatste benen?’, twee volle pagina’s in De Tijd van 10 januari 2023! Is de toekomst dan toch minder rooskleurig? Fa Quix: “Ik stoor mij aan die doemberichten die niet overeenstemmen met de realiteit. Dat bedrijven hun activiteiten herschikken gebeurt toch in alle sectoren? Maar wanneer dat in ‘textiel’ gebeurt zou dat meteen het einde van de sector betekenen? Ernstig blijven. In mijn loopbaan is de textielindustrie zeker al tien keer ‘dood’ verklaard. Maar zij is er nog altijd. Meer nog: eigenlijk is de textielindustrie vandaag, met de transformatie naar technisch textiel, naar niches en naar nieuwe businessmodellen sterker dan ooit. Er zijn nog nooit zoveel sterke en toekomstgerichte textielbedrijven geweest in ons land. Ja, de sector krimpt in haar geheel. Door bv. de genoemde herstructureringen – die tussen haakjes een teken van wendbaarheid zijn - en door het wegvallen van zwakkere ondernemingen die er nu eenmaal altijd zijn, bv. omdat ze niet snel genoeg aan productvernieuwing hebben (kunnen) doen. Maar dat neemt niet weg dat de overblijvers sterke bedrijven zijn. Dat is wat ik de paradox van de industrie noem: de sector verkleint, maar de intrinsieke kwaliteit van de bedrijven was nog nooit zo groot.”
Maar ja, het is bekend dat ‘goed nieuws, geen nieuws is.’ Fa Quix illustreert het met een beeldspraak: “Een boom die omvalt in een bos maakt meer lawaai dan de duizend bomen ernaast die gestaag verder groeien.”
Als uitsmijter beklemtoonde Fa Quix dat we inzake mode-industrie misschien niet groot meer zijn, maar inzake modecreatie nog wél, zoals ook dit Modemuseum illustreert. De Zes van Antwerpen – mode-ontwerpers Dries Van Noten, Dirk Bikkembergs, Dirk Van Saene, Marina Yee, Ann Demeulemeester en Walter Van Beirendonck die afstudeerden aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen – hebben ons land in de jaren tachtig definitief op de kaart gezet in het internationale modelandschap. Deze immateriële toegevoegde waarde is een enorme troef voor een land dat het moet hebben van zijn kennis, innovatie en creativiteit.