Professor Leo Sleuwaegen: “Er is nu veel meer aandacht voor de micro-observatie, de onderneming.”

2020 was het jaar waar een virus een grote impact had op de faculteit, haar personeel en studenten. Maar 2020 was ook het jaar waarin de faculteit afscheid nam van een van haar professoren. Zo startte prof. Leo Sleuwaegen het academiejaar na 40 jaar als emeritus met opdracht. Een echte emeritaatsviering kon omwille van corona nog niet plaatsvinden. En helemaal afscheid nemen, doen we natuurlijk ook niet. Maar voor een afscheidsinterview nam prof. Sleuwaegen graag de tijd. Een gesprek meteen professor die graag als bruggenbouwer herinnerd wil worden.

HOE KIJKT U TERUG OP UW TIJD AAN DE FEB? WAT ZIET U ALS DE BELANGRIJKSTE EVOLUTIES IN DE FACULTEIT EN IN UW ONDERZOEKSGROEP MSI?

Ik ben sinds dit academiejaar op emeritaat en heb er een carrière van exact 40 jaar aan de FEB opzitten. Dankbaarheid overheerst want het was een erg interessante omgeving zowel voor mijn persoonlijke ontwikkeling als voor de dynamiek van de onderzoeksgroep. De grootste evolutie in die 40 jaar zie ik eerst in het aantal studenten. We zijn nu de grootste faculteit geworden, zeker na de integratie met onze vier campussen. Ik heb gezien hoe dat ons toch meer impact heeft doen krijgen, meer invloed ook in hogere echelons. Rector Luc Sels heeft uiteraard een FEB-verleden, maar we hebben vanuit de faculteit ook al vice-rectoren en een algemeen beheerder gehad.

Verder heb ik gezien dat vroeger op wetenschappelijk vlak internationaal publiceren eerder een uitzondering was. Nu is dat echt de regel. We zijn een belangrijke onderzoeksinstelling geworden met veel meer impact dan vroeger. Ook met veel meer faculty, die bovendien meer gespecialiseerd is. Die evolutie is ontstaan door de grootschaligheid waar we nu mee werken. Daardoor zijn er gespecialiseerde onderzoeksgroepen gekomen zoals ook MSI er eentje is (department of Management, Stategyand Innovation nvdr.) en waar ik ook heel wat aan bijgedragen heb. Er zijn trouwens twee van mijn oud Phd-studenten ook aan MSI verbonden, René Belderbos en Reinhilde Veugelers. Bij Reinhilde was ik wel nog co-promotor omdat ik te jong was om promotor te zijn. René was mijn eerste doctoraalstudent, eerst aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam. Nadien is René bij ons gekomen. MSI heb ik zien uitgroeien tot een excellente onderzoeksgroep, heel internationaal gepositioneerd.

Ik heb ook de infrastructuur zien veranderen. We zijn begonnen in donkere lokalen in de Dekenstraat, met veel mensen in één kantoor. Nu zitten we al 20 jaar zeer comfortabel in het Hogenheuvelcollege. Nu, al die evoluties zijn positieve trends waarbij ik de faculteit heb zien bloeien en groeien.

UW ACADEMISCHE LOOPBAAN STOND VOORAL IN HET TEKEN VAN DE INDUSTRIËLE ECONOMIE EN STRATEGIE. WAT ZIJN ENKELE BELANGRIJKE TENDENSEN IN UW VAKGEBIED?

Allereerst heeft dat vakgebied veel aan belang gewonnen metgroeiende impact ook in andere domeinen, bv. in internationale economie en in internationaal ondernemen. We zien nu dat er zoveel heterogeniteit is, dat er zoveel verschillen zijn tussen ondernemingen die maken dat de vroegere macro-economische modellen waar verondersteld werd dat alles in dezelfde richting gaat, achterhaald zijn geworden. Er is nu veel meer aandacht voor de micro-observatie, de onderneming.

Ook op het vlak van beleid is het interessant om te zien dat ermeer aandacht gaat naar groeiondernemingen. Daarnaast zijn er ook de zogenaamde zombie-ondernemingen, die al lang

verdwenen zouden moeten zijn, maar die maar blijven overleven. Vroeger raakten deze fenomenen ondergesneeuwd in macro-economische modellen. We leven nu ook in een wereld waarin er veel meer dynamiek en veel meer vernieuwing is dan vroeger. Die wereld vraagt dat industriële economie hier de nodige theoretische en empirische onderbouw voor geeft. Het is allemaal alleen maar boeiender geworden.

U HEEFT JARENLANG HET INTERNATIONALE GEDRAG VAN BEDRIJVEN BESTUDEERD. WELKE VERANDERINGEN ZIET U DAAR?

Dat wisselt enorm. Ik heb de periode in de jaren 90 meegemaakt van felle globalisering: toen was alles wat globaal was beter. En onvermijdelijk: de idee van één grote, vlakke wereld. Nu zien we de laatste jaren hoe dat weer helemaal omgedraaid wordt naar het afschermen van markten omwille van culturele verschillen, verschillen in marktorganisatie, ... Denk maar aan China ten opzichte van de rest van de wereld. Dat alles maakt dat het blinde geloof in globalisering helemaal is verdwenen. De EU worstelt hier bijvoorbeeld mee. De lidstaten hebben veel onenigheid, ook wat dan de juiste koers zou moeten zijn. Het vakgebied internationaal ondernemen binnen die nieuwe omgeving is alleen maar boeiender, maar ook moeilijker geworden.

WAT IS HET BELANG VAN DE INDUSTRIE VOOR ONZE ECONOMIE. EN HOE ZIET U HAAR TOEKOMST?

Dat is een oude vraag (lacht). De Industrie is een sector die veel voordelen heeft en die ons snel heeft doen groeien in het verleden omdat de productiviteitsgroei enorm is geweest door bv. automatisering. In België denken we dan aan de havens en de activiteiten in de chemie. Industrie is dus belangrijk, maar verandert voortdurend. Veel nieuwe industrie die is ontstaan, is kleinschaliger en diverser, waarbij men veel meer de ganse keten van a tot z is gaan ontkoppelen. Sommige deeltjes blijven in België, maar ook veel deeltjes worden uitbesteed aan andere landen. Nieuwe productietechnieken zoals bv. 3D-printing zorgen ervoor dat men kleinschaliger kan werken, er is bovendien ook een koppeling met veel nieuwe producten. Men spreekt op dat vlak ook van industrie 4.0 of zelfs meer. Er is dus zeker nog een toekomst voor de industrie, maar ze zal fijner zijn, anders, meer gespecialiseerd.

Daar waar het vroeger om grootschalige productie ging die voor wereldmarkten bestemd was, gaan we nu naar een kleinschalige productie. Voor België is het natuurlijk nog altijd van zeer groot belang dat we de kapitaalintensieve industrie hier houden, want dat is een productieve motor van onze groei, dus we mogen die niet zomaar laten verdwijnen. En daar is ook geen reden toe ondanks het feit dat men dikwijls zegt dat het onvermijdelijk is dat die kapitaalsintensieve industrie verdwijnt. Zolang de condities goed zijn, is er geen reden voor dergelijk doemdenken. Denken we hierbij aan een goede infrastructuur, goede bereikbaarheid en ervoor zorgen dat het vanuit fiscaal oogpunt niet oninteressant wordt.

Nu, we zijn een diensteneconomie geworden en met meer dan 75 % van onze activiteiten in die sector is het belangrijk dat we zeker ook hier nog zoeken naar ruimte voor verbetering: er zou nog veel meer geëxporteerd kunnen worden, maar we schermen nog teveel die diensten af. We hebben vooral ook nood aan innovatie, internationalisering van onze diensten. Daar ligt een grote uitdaging voor de toekomst.

WAAR HEEFT U IN UW ACADEMISCHE CARRIÈRE HET MEESTE VOLDOENING UITGEHAALD?

Ik heb het altijd heel belangrijk gevonden om wat ik theoretisch bestudeerde te koppelen aan de praktijk. Bovendien heeft ondernemerschap mij steeds bijzonder geboeid doorheen mijn academische carrière. Zo heb ik zelf een aantal ondernemingen opgericht en ik heb ook de Vlerick School of Business vanuit Leuven op poten gezet. Da’s een totaal andere wereld die veelmeer praktijkgericht is. Alhoewel aangemoedigd vanuit het rectoraat, was daar op dat moment wel nogal wat weerstandrond. Ik heb ook de leerstoel ondernemerschap van Cera, later KBC, vorm gegeven en ben daar gedurende 6-7 jaar titularis van geweest. Dat zijn de zaken die er voor mij zo meteen boven uitsteken.

HOE BELANGRIJK VINDT U HET CONTACT MET DE BEDRIJFSWERELD VOOR UW ACADEMISCH WERK?

Heel belangrijk. Ik heb daar ook heel veel van geleerd. Uiteindelijk is er niets zo plezierig om vast te stellen dat een bepaalde theorie werkt, en zeer relevant is. Ik heb ook veel consultancy gedaan, adviezen verleend aan allerlei instanties en bedrijven. Die samenwerking was ook zeer boeiend, je leert natuurlijk veel vanuit de praktijk. Dat is toch ook een goede raad die ik aan de faculteit wil geven om de input van het bedrijfsleven zeker niette verwaarlozen. Het is iets dat baten heeft langs beide kanten.

U HEEFT GEDURENDE VELE JAREN UW MANDAAT AAN FEB GECOMBINEERD MET EEN AANSTELLING AAN DE VLERICK BUSINESS SCHOOL. WELKE GELIJKENISSEN EN/OF VERSCHILLEN ZIET U QUA BEDRIJFSCULTUUR TUSSEN BEIDE INSTELLINGEN? WELKE SLOOT HET MEESTE AAN BIJ UW EIGEN PERSOONLIJKHEID?

Ik was echt een inbetween, een koppelaar van twee andere werelden. Het business model is totaal verschillend. Bij Vlerick gaat het om een professionele opleiding die je voorbereidt op de praktijk. Daar is ook een dienstverlening aan gekoppeld die daar helemaal op aansluit. Studenten zijn ook veel meer actieve participanten. Da’s een totaal andere wereld dan die van de faculteit. Maar ik moet zeggen dat doorheen de laatste jaren onder impuls van onze toenmalige decaan, nu rector Luc Sels, er heel wat inspanningen geleverd zijn om ook die bedrijfseconomische manier aan de faculteit binnen te brengen. Maar het blijven toch twee andere werelden. Onze opleidingen zijn academisch, theoretisch waar we mensen universeel proberen voor te bereiden. De faculteit ‘specialiseert’, wat op zich niet slecht is. Maar we moeten toch goed opletten dat die universaliteit en multidisciplinariteit niet ondergesneeuwd geraakt. En dat er zoals gezegd genoeg contact met de praktijk, het bedrijfsleven, blijft bestaan.

Ik heb altijd tussen die twee werelden gestaan en in het begin was het zeer ongemakkelijk voor mij om die twee te verzoenen. Aan de faculteit was er heel wat wrevel dat wij ons goed MBA-programma inbrachten bij Vlerick, dat daardoor zogezegd minder academisch zou worden. Bij Vlerick was er de vrees dat we de starre universiteitsmentaliteit zouden binnenbrengen bij de Business School. Die twee werelden verzoenen was niet eenvoudig, maar ik ben er trots op dat met begrip voor de twee werelden en door de samenwerking met excellente decanen dat toch gelukt is. Ik heb het academische wel benadrukt bij Vlerick binnen de uitbouw van een academische businessschool. Maar je moet dat wel in een context van een professionele opleiding blijven zien, waar het oog voor de praktijk enorm belangrijk is. Het onderzoek aan Vlerick moet niet alleen rigoureus maar ook relevant zijn voor de praktijk. Bij de faculteit ligt meer de nadruk op het rigoureuze en het academisch vernieuwende.

HEBT U HET GEVOEL DAT FEB EN DE VBS DOORHEEN DE JAREN NAAR ELKAAR TOE GEGROEIDZIJN, OF ZIJN ZE NET UIT ELKAAR GEGROEID? BENT U NOG ACTIEF IN DE VLERICK SCHOOL?

Die zijn op vlak van begrip zeker naar elkaar toegegroeid. Het is ook makkelijker om elkaars logica te begrijpen en respect te hebben voor elkaar als beide partijen succesvol zijn. Ook de verschillen kan men beter plaatsen zonder de aversie die in het verleden toch aanwezig was. Er was de vrees dat er vervlakking naar middelmaat zou optreden, maar net omdat beide partijen excellent zijn geworden is er begrip voor elkaar. Ook bij Vlerick heb ik ondertussen mijn activiteiten afgebouwd omdat het gekoppeld is aan een partnership. Als partner wordt een actieve bijdrage verondersteld. Die ook niet meer compatibel zou zijn met mijn emeritaatsstatuut aan de universiteit. Nu, sowieso is verjonging geen slechte zaak (lacht).

NET ALS VERSCHEIDENE ANDERE COLLEGA’S VAN UW GENERATIE, HECHTTE U AL VEEL BELANG AAN INTERNATIONALISERING IN EEN PERIODE WAARIN DAT VOOR KU LEUVEN NOG VEEL MINDER DAN NU ‘BON TON’ WAS. HOE KIJKT U TEGEN HET MEER RECENTE INTERNATIONALISERINGSTRAJECT VAN FEB EN KU LEUVEN AAN?

Ik denk dat dat heel belangrijk is. We zijn niet meer de universiteit van het Hageland hé! (lacht). We spelen mee in de wereld en op alle vlakken is de academische wereld werkelijk grenzeloos geworden. En dat is een heel mooie zaak. Ik vind de hele Erasmus beweging die er gekomen is de beste verwezenlijking ooit. Het uitsturen van onze studenten naar andere instellingen en omgekeerd levert een enorme meerwaarde, voor de faculteiten de KU Leuven in het algemeen. Ik heb dat zelf altijd ondervonden in mijn colleges waar uitwisselingsstudenten een positieve impact hadden op de eigen groep. Die uitwisseling van culturen is enorm belangrijk geweest. Ik denk dat dat heel waardevol is, niet enkel voor het leerproces, maar ook voor het onder nemerschap bv. Want men krijgt daardoor echt nieuwe perspectieven. Ook op vlak van onderzoek is de internationalisering enorm doorgedrongen. Ik heb ook veel internationale collega’s en die komen naar Leuven omdat we in onze domeinen het heel goeddoen. Dat bevrucht ook, dat brengt nieuwe manieren van werken mee, nieuwe netwerken. En da’s fantastisch. Ik kan enkel maar zeggen dat die hele internationalisering zeer geslaagd is en zelfs nog veel verder kan gaan wat mij betreft.

HEEFT U NOG TIPS VOOR UW COLLEGA’S EN DE FACULTEIT IN HET ALGEMEEN?

Een van de zaken die ik belangrijk vind, is dat we toch eens moeten nadenken over de verdere integratie. Ik zou willen vragen om daar voldoende openheid voor te hebben. Probeer naar nieuwe werkvormen te zoeken en nieuwe manieren van samenwerken. Belangrijk is verder dat we meer nog dan vroeger – da’s wel al aan het groeien in de faculteit – het menselijk aspect, het menselijk kapitaal dat er is voldoende begeleiden en dat we een aangename werksfeer blijven creëren. Dat het allemaal niet te competitief wordt, maar dat we oog blijven hebben voorsamenwerking in de toekomst en met voldoende openheid. Uw leven is meer dan uw werk. Zorg dat u in balans blijft met uw privéleven, uw gezin.

TOT SLOT: WAT ZIJN UW TOEKOMSTPLANNEN?

Wel, ik ben nog actief in heel wat verenigingen. Ik ben ook een artlover, ik hou van kunst. Ik heb dat tijdens mijn carrière altijd wat minder belangrijk moeten vinden. Daar kan ik mezelf nog verder ontwikkelen. Shared value vind ik ook belangrijk, hoe kunnen ondernemingen zich inzetten voor de gemeenschap. Dat gaat volgens mij ook belangrijker worden in de toekomst. Ik ben zelf ook in mijn eigen onderneming adviseur (zie ook kaderstukje) en daar heb ik nu ook wat meer tijd voor. Ik zit er ook in de Raad van Bestuur en kan daar ook meer bijdragen dan vroeger in het helpen van het opzetten en het richten van de strategie. Daar heb ik nu meer zin in en meer tijd voor. Ik ben ook qua wetenschappelijke interesse bezig met creativiteit: hoe kun je creativiteit meer in de economie krijgen en in het algemeen in de maatschappij. Ik zat bij Flanders DC – District of Creativity – gedurende meer dan tien jaar in het bestuur, en heb daar heel wat inspiratie gevonden, die ik nu in de praktijk kan brengen. Er blijven dus meer dan genoeg uitdagingen over!

Michael Boelaert

BIO LEO SLEUWAEGEN

Leo Sleuwaegen is emeritus hoogleraar Bedrijfseconomie, Strategie en International Business aan de KU Leuven, en emeritus hoogleraar aan de Vlerick Business School. Hij bekleedde ook de leerstoel Europese integratie en bedrijfsstrategie van de Erasmus Universiteit Rotterdam en doceerde een aantal jaren aan het Europacollege in Brugge, de Bocconi Universiteit in Milaan en aan de Université Paris 1, Sorbonne-Panthéon.

Behalve als expert-consultant voor de Europese Commissie, het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC), Wereldbank, OESO, UNCTAD, de Belgische en Vlaamse overheden, grote internationale bedrijven, was hij ook lid van verschillende adviserende overheidsinstanties en organen, waaronder de Belgische Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling, de Belgische Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, het Federaal Observatorium voor de farmaceutische industrie, de Strategische Adviesraad Internationaal Vlaanderen van de Vlaamse overheid en als stichtend bestuurslid van Flanders District of Creativity.

Als academische vertegenwoordiger voor België was hij lid van het Uitvoerend Comité van de European Association for Research in Industrial Economics (EARIE), (1992-1996) en in het bestuur van de European Academy of International Business (2015-2020).

Zijn academische werk concentreert zich op de dynamiek van bedrijven in hun markt- en niet-marktomgeving. Belangrijke onderwerpen zijn onder meer de veranderende wereldwijde netwerken van multinationale ondernemingen en de groei van bedrijven in zowel ontwikkelde als ontwikkelingslanden. Zijn meest recente werk concentreert zich op de rol van de creatieve klasse bij het stimuleren van innovatie en de ontwikkeling van snelgroeiende bedrijven in de regio.

Zijn publicaties omvatten meer dan honderd boeken, hoofd stukken in boeken en artikelen. Hij was lid van de redactieraad van het International Journal of the Economics of Business, van het Journal of Industrial Economics en adviserend redacteur van het Journal of International Business Studies. Hij ontving verschillende prijzen voor zijn academische werk, waaronder de doctoraatsproefprijs van de Academy of International Business, (New York, 1985) en van IRM ‘Institut de Recherche et d’Information sur les Multinationales’.Genève, 1985, en onlangs de GSJ Global Strategy Research Prize van de EIBA voor zijn werk over de wereldwijde strategieën van multinationale ondernemingen in 2018.

Naast zijn academische carrière is Leo Sleuwaegen ook actief in het bedrijfsleven, als bestuurder van DNBBA, een dochteronderneming van Brussels Airport, en als bestuurder van IDEA-Consult, een in Brussel gevestigd adviesbureau dat hij samen met Wim Van der Beken oprichtte.