Overheidsfinanciën in coronatijden

Naast de gevolgen voor de gezondheid en de economie heeft de huidige coronacrisis ook een dramatische impact op onze overheidsfinanciën. Volgens de jongste ramingen klimt het begrotingstekort in 2020 naar meer dan 10% van het BBP, of zo’n 50 miljard euro. De overheidsschuld zal voor het eerst boven 500 miljard uitstijgen. In normale tijden zouden dit dramatische cijfers zijn, maar het zijn vandaag alles behalve normale tijden. De vraag is hoeveel zorgen we ons over die overheidsfinanciën moeten maken? Die vraag is extra relevant voor de beleidsbeslissingen over steunmaatregelen voor de tweede golf en over maatregelen voor de uiteindelijke relance.

De coronacrisis betekent dat delen van de private economie stilgelegd moeten worden om het virus onder controle te krijgen, en allicht nog belangrijker dat de hoge mate van onzekerheid gezinnen en bedrijven hun bestedingen en investeringen doet uitstellen. Onder meer voor dit soort crisissen zijn overheden ‘uitgevonden’. In dit soort situaties speelt de overheid een cruciale rol om de economie met zo weinig mogelijk schade door de crisis te loodsen en om de economie wanneer dat mogelijk wordt terug te herlanceren. Er kan geen discussie over zijn dat overheden in deze context zeer krachtig moeten ingrijpen. Het risico om te weinig te doen in dit soort crisissen weegt zwaarder dan het risico om te veel te doen. Dat wil uiteraard nog niet zeggen dat de overheid over oneindige middelen beschikt om er tegenaan te gooien.

GEEN KOOPKRACHTPROBLEEM Zo blijken allerlei voorstellen om de koopkracht te ondersteunen een populair antwoord op de crisis. Maar die voorstellen steunen op een verkeerde inschatting van de crisis en dreigen vooral uit te monden in verspilling. Er is in deze crisis immers geen sprake van een breed koopkrachtprobleem. Volgens het Planbureau zal het gemiddeld reëel beschikbaar inkomen, de beste indicator van de gemiddelde koopkracht, in 2020 amper afnemen (-0,3%). De komende jaren zou de koopkracht terug toenemen (met 1,6% per jaar in 2021-2025). Het gemiddelde cijfer verbergt wel een zeer uiteenlopende impact voor verschillende groepen in de samenleving. Een grote meerderheid van de gezinnen is financieel dus niet of nauwelijks geraakt door de coronacrisis. De echte koopkrachtproblemen zitten geconcentreerd bij een beperkt deel van de gezinnen, veelal de meest kwetsbaren. Dat impliceert dat het beleid moet inzetten op gerichte koopkrachtmaatregelen naar de beperktere groep kwetsbare gezinnen, niet op politiek aanlokkelijke koopkracht-cadeautjes voor iedereen.

GROEIPOTENTIEEL VERHOGEN De focus van het steunbeleid moet vooral liggen op tijdelijke steunmaatregelen en maatregelen die ons economisch groeipotentieel structureel verhogen. Tijdelijke steunmaatregelen om gezonde bedrijven doorheen de crisis te helpen, beperken de economische schade. Bovendien verdwijnen die uitgaven automatisch eens de economie terug herleeft. Op die manier kunnen ze het begrotingstekort tijdelijk hoger duwen, maar vormen ze geen structurele extra uitgaven. Qua relance moeten we vooral mikken op groeiverhogende maatregelen. Via die extra groei betalen dit soort maatregelen op termijn zichzelf terug.

INVESTEREN, INVESTEREN, INVESTEREN De beste weg uit de huidige crisis zal zijn via economische groei. En de meest voor de hand liggende manier voor onze overheden om daaraan bij te dragen is via extra investeringen. Onze overheden investeren al decennialang te weinig. De voorbije 25 jaar kwamen de overheidsinvesteringen in ons land uit op gemiddeld 2,3% van het BBP per jaar, na Duitsland het laagste van Europa. Dat is extra pijnlijk omdat België qua belastingdruk tot de Europese top behoort. Die belastingen gaan duidelijk niet voldoende naar investeringen. De huidige crisis is een ideaal startpunt om die historische beleidsfout bij te sturen. Overheidsinvesteringen hebben een hogere economische impact dan andere overheidsuitgaven, uitkeringen of belastingen. En in periodes van onzekerheid neemt die impact nog toe.

Volgens het IMF klimt de multiplicator op korte termijn van overheidsinvesteringen in zo’n situatie ruim boven 2. Dat betekent dat voor elke euro extra investeringen de totale economische activiteit met meer dan 2 euro toeneemt. Op langere termijn ligt die impact nog hoger. Die multiplicator maakt ook meteen duidelijk dat het geen probleem zou zijn omdat soort productieve investeringen te financieren met extra overheidsschuld, en al helemaal niet in het huidige klimaat van extreem lage rentes. Als we aansluiting willen vinden met Europese toplanden als Finland en Zweden, dan moeten onze overheden jaarlijks 2% van het BBP, of zo’n 9 miljard euro, extra gaan investeren. Niet éénmalig, niet gespreid over meerdere jaren, maar elk jaar opnieuw.

EN WAT MET DIE OVERHEIDSSCHULDEN?

524 miljard overheidsschuld, of 45.600 euro per inwoner, klinkt uiteraard spectaculair, maar dat soort grote getallen zegt vrij weinig. Schuld kan best afgezet worden tegenover een indicatie van de betaalcapaciteit. In die zin wordt de overheidsschuld doorgaans uitgedrukt in % van het BBP. Die schuldgraad klimt dit jaar richting 120%. Hoog, maar nog duidelijk onder de piek van 138% van begin jaren 90. Bovendien zorgen de omstandigheden de komende jaren voor een inherente neerwaartse druk op die overheidsschuld. Zolang de rente op de overheidsschuld lager ligt dan de nominale economische groei (d.i. groei plusinflatie) speelt er een effect van ‘omgekeerde rentesneeuwbal’. De schuldgraad daalt dan automatisch als het begrotingstekort binnen de perken blijft. De gemiddelde rente op de overheidsschuld bedraagt vandaag 2%, en nieuwe schulden worden gefinancierd aan negatieve rentes.

Die omstandigheden impliceren dat de overheidsschuld geen probleem hoeft te zijn op voorwaarde dat de overheid na de huidige crisis het begrotingstekort structureel terug onder controle brengt en dat de rente laag blijft. Dat laatste blijft meer dan waarschijnlijk nog vele jaren het geval, dat eerste wordt een zeer moeilijke opgave, zeker in een situatie waarbij de vergrijzingsfacturen volop beginnen door te komen.

FOUTEN UIT HET VERLEDEN

De coronatekorten en -schulden hoeven geen probleem te zijn op voorwaarde dat het gaat om tijdelijke of groeiverhogende uitgaven. In het verleden werden die voorwaarden zelden vervuld. Meermaals kwam onze overheid met structureel hogere lopende uitgaven uit een crisis. De verhouding tussen onze publieke kapitaalvoorraad en onze overheidsschuld, de laagste van Europa, suggereert ook dat onze historische schulden vooral aangegaan werden voor lopende uitgaven, niet voor investeringen. Het risico dat we die fouten ook deze keer herhalen is reëel.

Met de coronacrisis lijkt het debat over de omvang en de effectiviteit van de overheidsuitgaven van tafel. En de nieuwe federale regering startte met een serieuze lijst van geplande extra lopende uitgaven zoals hogere minimumpensioenen, hogere uitkeringen, meer geld voor de zorg ..., die bovendien weinig uitmaken voor ons groeipotentieel. De klemtoon zou evenwel volop op productieve investeringen moeten liggen. Hopelijk zorgt deze crisis ook op dat vlak voor een kentering.

Bart Van Craeynest Hoofdeconoom bij Voka en auteur van ‘Terug naar de feiten’