Interview prof. dr. Cynhia Van Hulle n.a.v. haar emeritaat
"Vandaag zijn studenten partners waarmee je in gesprek gaat"
Professor dr. Cynthia Van Hulle is de eerste vrouw die het aan de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen tot gewoon hoogleraar heeft gebracht. Hoe dan ook geen sinecure. En al zeker niet in de academische context van de jaren 1970, waar mannelijke academici de plak zwaaiden en vrouwelijke professoren weinig in beeld kwamen. Professor Van Hulle heeft al die jaren niet alleen stevig stand gehouden, maar ook een voortreffelijk parcours afgelegd: voor de aula, als onderzoeker, publicist, als wetenschappelijk dienstverlener binnen de Faculteit en de laatste jaren als coördinator van het ‘Postgraduaat in het Financiewezen’ en programmaverantwoordelijke van de ‘Master in de Economie, het Recht en de Bedrijfskunde’. Haar emeritaat leek ons een mooie gelegenheid om terug te blikken.
Stond het in de sterren geschreven dat u een academische carrière zou hebben?
Cynthia Van Hulle: Nee, mijn vader was directeur van een lagere school en het was de grote ambitie van mijn ouders dat ik ook onderwijzeres zou worden. Het was in die tijd niet de gewoonte dat meisjes lang studeerden – toch niet in mijn omgeving. Ik was pas zestien toen ik de Normaalschool af had en moest nog een jaar studeren om onderwijzeres te worden. Mijn ouders vonden zestien te jong om naar de universiteit te gaan. Bovendien hadden ze veel vooroordelen over de unief omdat ze alleen maar schrikverhalen hadden gehoord: jongens die de weg kwijtraakten, niet slaagden, enzovoort. Maar ik zette mijn voet stijf en zei ‘Ik wil naar de universiteit’, en ik heb het erdoor gekregen.
En hoe heeft u destijds uw keuze gemaakt?
Cynthia Van Hulle: Toen bestond nog niet de gewoonte, zoals nu, om abituriënten informatie te verschaffen over verder studeren. Je moest dergelijke informatie op eigen initiatief verzamelen. Ik herinner me dat ik in het naburige treinstation van Sint-Niklaas, waar telefoonboeken beschikbaar waren met alle telefoonzones van het land, de adressen en telefoonnummers van de universiteiten ben gaan opzoeken. Op een bepaald ogenblik lag er een envelop in de bus met een vuurrood boekje met blinkende kaft van de Vlaamse Economische Hogeschool (Vlekho). In de brochure stond onder meer dat de taalvakken werden gegeven aan kleine groepjes van 30 studenten. Mijn moeder heeft zich daarop vastgepind en gezegd: ‘Groepjes van 30 studenten? Het is dat of niks!’ Voor mij was dat prima: ik had het programma bekeken en het interesseerde me ook echt. Bij de inschrijvingen hoorden mijn ouders en ikzelf dat maar 25 percent van de eerstejaars slaagde. Mijn moeder had het inschrijvingsgeld al op tafel gelegd maar begon te twijfelen. Ik voelde: als we nu naar buiten stappen en ik ben niet ingeschreven, is het gedaan. Ik trok mijn stoute schoenen aan en zei: ‘Waarom zou ik niet tot die 25% kunnen behoren?’ En mijn moeder durfde haar geld niet meer terug te nemen (lacht).
Vlekho, zegt u, hoe bent u dan uiteindelijk op de KU Leuven terechtgekomen?
Cynthia Van Hulle: Op Vlekho gaven heel wat professoren van onze Faculteit les. Ik heb dus al mijn belangrijke basisvakken gekregen van professoren van de KU Leuven. Het programma werd zo een mooie combinatie van praktijk- en theorielessen. Maar het meeste heb ik toch overgehouden van de professoren van de KU Leuven, omwille van de academische aanpak die je een manier van denken bijbrengt die je kunt blijven gebruiken. Het was de professoren van Leuven niet ontgaan dat ik enorm hoge cijfers behaalde. Verschillende profs hebben mij dan ook aangeboden om assistent te worden en te doctoreren. Ik wist niet wat dat was, assistent. Het was ook de eerste keer dat ik over doctoreren hoorde. Maar ik was pas twintig toen ik afstudeerde en dacht ‘Waarom niet? Ik heb nog alle tijd.’ En zo ben ik op de KU Leuven beland.
“Voor meisjes was het een extra inspanning om te doctoreren omdat je niet au sérieux genomen werd.”
En dan bent u uiteindelijk als eerste vrouw professor aan de FEB geworden. Hoe was dat in een tijd waar vooral mannen het voor het zeggen hadden?
Cynthia Van Hulle: Om assistent en doctoraal student te worden, moest je toen systematisch grote of grootste onderscheiding hebben behaald. Van deze studenten eindigde misschien 1 op 10 met een doctoraat. Voor meisjes was het een extra inspanning omdat je niet au sérieux werd genomen. Men ging ervan uit dat je je studie stop zou zetten zodra je een man ontmoette. Bijgevolg werd er weinig in ons geïnvesteerd. Ik wilde daar tegenin gaan. Ik heb extra vakken in mijn doctoraal programma opgenomen en heb er een jaar over gedaan, in plaats van twee. Volgens de voorzitter van het doctoraal programma was ik de eerste die dat op zo’n korte tijd had klaargespeeld, en dan nog in juni. Vanaf toen zijn de zaken beginnen veranderen. Maar het klopt dat je je als vrouw meer moest bewijzen. We werden niet verondersteld carrièregericht te zijn, maar relatie- en gezinsgericht. De mensen die hier toen rondliepen waren allemaal zo opgevoed, ikzelf incluis.
Maar toch, zaten we toen al niet in de jaren ’80?
Cynthia Van Hulle: Nee nee, ik ben hier aangekomen in 1977. Ik heb kort daarop een interuniversitaire beurs gewonnen om naar een topuniversiteit te gaan. Daardoor heb ik mijn doctoraat, dat al af was, twee jaar laten liggen. Je mocht immers enkel gaan als doctoraal student. In Yale heb ik dan mijn doctorale vakken opnieuw met succes afgelegd. In zekere zin deed ik dat ook weer om au sérieux genomen te worden; dat je kon voorleggen wat je allemaal gestudeerd had. Daarna ben ik gedoctoreerd en eerstaanwezend assistent geworden, een statuut dat niet meer bestaat: het was de wachtkamer voor je prof kon worden. In tegenstelling tot nu, moest je vakken verzamelen om professor te worden. Enkele jaren later had ik een paar vakken en werd ik samen met twee andere vrouwen aangeworven als lector – een trapje hoger dan eerstaanwezend assistent. Ook dat statuut bestaat niet meer. Van de drie dames, ben ik de enige die na een jaar is overgebleven. Daarna heb ik als eerste vrouw de hele weg afgelegd van docent, hoofdocent, hoogleraar tot gewoon hoogleraar. Dat is redelijk snel gegaan want ik was al gewoon hoogleraar op mijn 37ste. De meeste mannen zijn iets ouder (lacht).
Kunt u wat vertellen over uw periode in Yale? Zijn er zaken die u heeft meegenomen naar Leuven van die Amerikaanse periode?
Cynthia Van Hulle: De mentaliteit was daar heel anders. Amerikaanse studenten vonden het een eer om te zeggen dat ze de hele nacht hadden gestudeerd. Hier was het toen een eer om te zeggen dat je niet studeerde. Voor de rest was er op de campus niets te doen, je zat daar quasi afgesloten. De universiteit bevond zich in de buitenwijken van New Haven, een stad van 140.000 inwoners: er was daar toen minder te zien dan in een dorp in België.
"Vooral zaken met een maatschappelijk impact, zijn me het meest bijgebleven"
Heeft u de universiteit van Leuven veel zien veranderen de afgelopen jaren?
Cynthia Van Hulle: Oh ja, vroeger waren universiteiten strenge instellingen waar de professor baas was. Als gewoon hoogleraar stond je in een impliciete hiërarchische relatie ten aanzien van mensen die dat niveau nog niet hadden. Vandaag is dat helemaal anders. Ook wordt er meer rekening gehouden met de studenten. Die zijn trouwens ook erg veranderd. Ik heb nog de POC’s weten ontstaan waarop studenten vertegenwoordigd waren. Daarvoor zaten ze in de departements- en faculteitsraden. Studenten gebruikten die vertegenwoordiging de facto enkel als een klachtenbureau. Nu zijn studenten partners waarmee je in gesprek gaat. Ik ben al vele jaren programmadirecteur en een belangrijke bron van ideeën om zaken te verbeteren, zijn de studenten.
Dus ‘de jeugd van tegenwoordig’ heeft uw sympathie?
Cynthia Van Hulle: (enthousiast) Dat is van een professionalisme! Als je dat vergelijkt met studenten van 25 jaar geleden. Onvoorstelbaar. De studenten van Ekonomika hebben heel veel informatie en ook het overzicht binnen een programma – veel meer dan de individuele professoren. Die studenten komen niet gewoon klagen, hoor! Ze kaarten problemen aan en beginnen meteen zelf mee na te denken. Ik vind dat enig. Om zo met jonge mensen te mogen werken. Het is ook een aangename leeftijdsgroep: ze hebben al een zekere maturiteit, zien wat er minder goed loopt en willen dat verbeteren – en altijd met een positieve ingesteldheid.
Als u iets mag uitkiezen waarop u het meest trots bent, wat is dat dan?
Cynthia Van Hulle: Ik heb het begin meegemaakt van ‘publish or perish’. In de jaren daarvoor moesten professoren niet publiceren om gewoon hoogleraar te worden en was er ook weinig onderzoeksactiviteit. Het was voor een jonge onderzoeker die tot internationale publicaties wou komen dan ook enorm moeilijk, onder andere omdat vele profs je hierin moeilijk konden ondersteunen. Daarnaast hadden we ook geen databanken of internet: het enige wat je van onderzoek wist, vond je in tijdschriften in de bibliotheek. Het hele proces van onderzoek, publiceren en verspreiden had toen reeds een lead time van drie jaar. Daarbij moest je voornamelijk concurreren met universiteiten uit de Verenigde Staten, die goede databanken hadden en waar onderzoekers via seminaries, direct toegang kregen tot hoogwaardige papers jaren vooraleer ze gepubliceerd werden en in de bib ter beschikking kwamen. Ik was dus verplicht om theoretisch onderzoek te doen. We waren met enkelen, in kleine clubjes van mensen, en impliciet was het: een vrouw heeft minder sterke ideeën dan een man. Zeker als je iets vertelde wat afweek van wat ze dachten. Maar dat is net onderzoek. Het was moeilijk om in die omstandigheden mijn eerste publicaties te maken. Maar ik heb voor mijn publicatieparcours uiteindelijk wel een prestigieuze prijs gekregen, de Francqui Leerstoel.
Zijn die publicaties dan zo belangrijk?
Cynthia Van Hulle: Zeker. Maar toch zijn het niet zozeer de publicaties in toptijdschriften die me het meest bijblijven, maar de zaken die een maatschappelijke impact hebben. Ik bedoel: het plezier van een programma goed te runnen en zo een directe impact te hebben op studenten en op de reputatie van de faculteit en de universiteit. Ik ben zelf al vele jaren bestuurder bij verschillende bedrijven, en zie dus ook de andere kant, de ‘afnemers’ van onze studenten. Het geeft een goed gevoel als je weet dat je iets aflevert wat goed is en geapprecieerd wordt door de maatschappij. Dat je mensen vooruit helpt, ook de studenten, dat je die kansen geeft. Dat vind ik achteraf gezien het meest aangename. Maar misschien moet je daarvoor op zekere leeftijd gekomen zijn.
U gaat niet volledig op emeritaat, dacht ik?
Cynthia Van Hulle: Neen, ik ben op bijzonder emeritaat. Op dit ogenblik doe ik niet veel minder dan een gewone lesopdracht. We zullen zien hoe het verder evolueert. Mijn vak in eerste bachelor heb ik afgestaan, tweede bachelor blijf ik doen. Daarnaast geef ik nog wat praktijkvakken bij Economie, Recht en Bedrijfskunde en blijf ik het programmadirecteurschap ervan op mij nemen. Dat zijn dingen waar je veel tijd in moet stoppen. Je moet je weg weten, coördineren tussen twee faculteiten. Ik ben nog niet weg.
Als het ooit minder druk wordt: zijn er zaken die u tijdens uw carrière verwaarloosd heeft die u terug wilt oppikken?
Cynthia Van Hulle: Ik wil graag bijblijven. Maar of ik een producent ga blijven van onderzoek? Op een bepaald ogenblik zal ik stoppen met doctorale studenten te begeleiden en zullen jongere mensen bepaalde dingen zeker beter kunnen dan ikzelf. Maar waar ik goed in ben, is het overzicht en het leggen van verbanden, net omdat ik die lange historiek heb. Dus laten we zeggen, papers die het midden houden tussen fundamenteel onderzoek en overzichten van inzichten: ik denk dat dat een soort niche is van het onderzoek waarin ik nu, gegeven mijn leeftijd, een ‘competitief voordeel’ heb. Ik vind: doe de zaken waarvan je weet dat je een kans maakt om echt goed te zijn. Niemand zit te wachten op de zoveelste paper. Het kan soms nuttig zijn dat je ergens tussen het onderzoek en de consumptie van onderzoek in zit. Dat kan interessante inzichten geven.
Dus u wilt vooral in uw eigen branche bezig blijven?
Cynthia Van Hulle: Mijn bestuursfuncties zal ik blijven doen. Ik zou ook wat meer willen leren over kunst, dat interesseert me echt. Waar ik me zeker in wil verdiepen – dat is een ander uiterste – is ICT. Ik vind het belangrijk om daar goed mee overweg te kunnen en een idee te hebben van hoe die zaken zullen evolueren. Dat kan ik dan weer combineren met na te denken over de effecten ervan op de maatschappij en de bedrijfswereld. En dan kom ik weer terug in mijn straatje. Al ervaar ik nu meer stress bij het maken van keuzes tussen alles wat mij interesseert dan toen ik jong was en mijn studiekeuze moest maken (lacht).
Els Brouwers
De kracht van rode wijn
Januari 1986. De jonge Cynthia Van Hulle was net aangesteld als lector aan de Faculteit Economie en Bedrijfsbeheer en werd geïnterviewd door twee alumni. De eveneens jonge Fa Quix en Freddy Nurski – nu respectievelijk hoofdredacteur en redactielid van dit magazine ECONnect, toen in omgekeerde rollen – spraken met haar over de vandaag nog steeds brandend actuele thematiek van de ontdubbelde vakken en het co-professorschap. Ondanks de objectieve, hoffelijke uitleg van Cynthia Van Hulle voelde desbetreffend co-professor Lambert Vanthienen zich wat verrast door de démarche van de studenten en voelde zich wat verongelijkt omdat men zijn mening niet had gevraagd. De beide jonge alumni-journalisten werden gesommeerd bij professor Vanthienen thuis. Meer dan een goed glas rode wijn was er volgens de overlevering niet nodig om de onenigheid bij te leggen...