Column
Optimaal arbeidsmarktbeleid is een maatschappelijke keuze
We dromen vaak van optimaal beleid maar ook op het vlak van arbeidsmarktbeleid moeten er voortdurend keuzes worden gemaakt tussen conflicterende doelstellingen. Meer bepaald is er een spanningsveld tussen ongelijkheid, overheidsbeslag en tewerkstellingsgraad.
Een lastig tri-lemma
Dat inzicht kwam naar boven tijdens een recente belevingstrip naar Kopenhagen waar we andermaal konden kennismaken met de fundamenten van het zogenaamd Scandinavisch model. Dat model is niet zaligmakend maar toont aan dat het terugdringen van de ongelijkheid een kostprijs heeft in termen van zowel het overheidsbeslag als de tewerkstellingsgraad. Wat daarbij als ‘optimaal’ geldt, hangt uiteraard af van maatschappelijke keuzes waarbij we mogen veronderstellen dat een democratische bestel het arbeidsmarktbeleid krijgt waarvoor het heeft gekozen.
Om dit te illustreren, werden in de tabel hiernaast landen gerangschikt volgens de graad van ongelijkheid (Gini-coëfficiënt), het overheidsbeslag (in procent bbp) en de tewerkstellingsgraad (in procent bevolking op actieve leeftijd). Om het effect van de coronacrisis uit te sluiten, werd gewerkt met data van het jaar 2019. De rangschikking veronderstelt impliciet dat een samenleving streeft naar een zo laag mogelijke ongelijkheid alsook overheidsbeslag in combinatie met een zo hoog mogelijke tewerkstellingsgraad.
Blijkbaar is het moeilijk om als individueel land ‘optimaal’ te scoren op alle drie de criteria tegelijk. Het tri-lemma laat zich niet oplossen. Een blik op de eerste twee kolommen leert om te beginnen dat een lage Gini-coëfficiënt (= lagere ongelijkheid) gepaard gaat met een hoger overheidsbeslag. Geen enkel land staat drie keer in de top 5. Duitsland en Oostenrijk (in groene kleur) zitten daar systematisch net op of onder. België (rood) daalt van links naar rechts op de ladder af terwijl Nederland (oranje) de omgekeerde beweging maakt. Daarmee staat België geboekstaafd als een land met een lage ongelijkheid, een hoog overheidsbeslag en een lage tewerkstellingsgraad.
Ander opvallend gegeven, ook voor Scandinavische landen (blauw), is een hoog overheidsbeslag onvermijdelijk om de ongelijkheid terug te dringen. Japan, het VK en de VS zijn het spiegelbeeld. De prestaties van deze drie landen inzake tewerkstellingsgraad zijn verdeeld al hebben de VS nog steeds een relatief hoge tewerkstellingsgraad in vergelijking met België en Frankrijk (licht blauw). Onze zuiderburen scoren op geen enkel criterium goed en doen enkel beter dan Zuid-Europese landen die we omwille van de leesbaarheid niet in de tabel hebben opgenomen.
Dieperliggende lessen
De realiteit is er aldus één van harde keuzes tussen conflicterende doelstellingen. Feitelijk schuilen er achter de tabel enkele dieperliggende lessen. De ongelijkheid terugdringen, vergt middelen voor herverdeling. Maar, te veel gelijkheid heeft een prijs in termen van tewerkstellingsgraad (cf. Frankrijk en België). Soms is een beetje meer ongelijkheid nodig om mensen aan te zetten tot werken. Dat kan door een grotere loonspanning te creëren zodat (meer) werken lonend wordt maar ook door het verschil tussen werken en inactiviteit groter te maken (cf. werkloosheidsvallen).
De realiteit gebiedt ons te zeggen dat te weinig herverdeling ook een prijs heeft in termen van werkgelegenheidsgraad (VS). Herverdeling is niet alleen nuttig om ongelijkheid te bestrijden maar ook met het oog op activering en vorming. Aan levenslang leren en kwaliteitsvol onderwijs hangt een prijskaartje. Zo ook is een adequate gezondheidzorg nodig om de productiviteit van mensen op peil te houden.
Scandinavische lessen
Ook de Scandinavische lessen zijn subtiel. In de jaren zeventig was de loongelijkheid in Zweden dermate extreem geworden dat de (economische) noodzaak om te studeren bijna volledig was verdwenen. De waarde van een diploma was op de arbeidsmarkt te beperkt geworden. Sindsdien heeft men de ongelijkheid opnieuw laten oplopen en zelfs tot voorbij het niveau van Oostenrijk. Die ongelijkheid was nodig om een motivatie-spanningsveld te creëren. Zweden heeft nu zelfs de hoogste werkgelegenheidsgraad in Scandinavië.
Een ander voorbeeld is Denemarken. Dit land weet een groot deel van haar overheidsbeslag te gebruiken in functie van een activerende tewerkstellingscreatie.
Het maakt immers een verschil of men overheidsbeslag gebruikt voor passieve uitkeringen dan wel om mensen te activeren, bijvoorbeeld door het verschaffen van degelijk onderwijs maar ook navorming en herscholing. Directe jobcreatie kan best beperkt worden tot jobs die een onderdeel vormen van een re-integratietraject gericht op duurzame tewerkstelling en doorstroming naar de reguliere sector. Dus niet voor het oppoetsen van de werkgelegenheidscijfers en het creëren van een bureaucratie.Dat laatste gebeurt te vaak in Wallonië dat voor een groot stuk verantwoordelijk is voor het slechte tewerkstellingscijfer voor België. Vlaanderen doet het met een tewerkstellingsgraad van 70,3% een stuk beter maar het verschil met Denemarken (75%) blijft aanzienlijk. Dat blijkt ook uit de inactiviteitsgraad. Een kwart van de Vlamingen op arbeidsleeftijd, zijnde 848.000 inactieven, werkt niet en zoekt geen werk. Mochten we het inactiviteitsdeficit met Denemarken willen wegwerken dan moeten er in Vlaanderen 200.000 mensen extra aan het werk.
Geen cherry-picking
Geen enkele regio of staat kan aldus de kersen uit de taart pikken. Het is iets wat tal van excellenties nochtans proberen te doen wanneer ze terugkeren van studiereizen naar het hoge noorden waar ze denken het noorderlicht te hebben gezien. Het tri-lemma enigszins omzeilen kan enkel mits hoge overheidsuitgaven, herverdeling gericht op activering in combinatie met een beperking van werkloosheidsuitkeringen in de tijd én een permanente afstemming tussen onderwijs en bedrijfsleven. Het is een en-en-verhaal.
Wat in Scandinavische landen ook opvalt, is de samenwerking over de grenzen heen. Niet enkel tussen overheid en bedrijfsleven maar ook in de politiek, zelfs over meerdere legislaturen. De beste fietsstad van de wereld word je enkel met een lang volgehouden beleid op basis van een breed gedragen visie. Dat is overigens de enige manier waarop burgers vertrouwen kunnen krijgen in hun overheid. Want ook daar schuilt een les. Niet toevallig staan Scandinavische landen aan de top voor de kwaliteit van het beleid. Internationaal vergelijkend onderzoek wijst in dat verband op een probleem met de mate waarin onze eigen overheden (niet) in staat zijn tot het formuleren en implementeren van een effectief beleid.
Geert Janssens Hoofdeconoom ETION