INTERVIEW Sarah Vansteenkiste
"Er is niet één knopje waaraan je moet draaien om de arbeidskrapte op te lossen"
Het zijn woelige en vooral dure tijden. Een degelijk inkomen en een gezonde arbeidsmarkt zijn noodzakelijke voorwaarden om de economie draaiende te houden. We zien de laatste tijd echter een nijpend tekort op de arbeidsmarkt, waarvoor we vandaag en in de toekomst gerichte oplossingen zullen moeten vinden. Deze problematiek is het domein van Prof. Dr. Sarah Vansteenkiste. Zij is coördinator en dagelijks leidinggevende van het Steunpunt Werk, een onderzoekscentrum van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen van de KU Leuven. We hadden een gesprek met haar over de situatie van de arbeidsmarkt in Vlaanderen.
Kan je ons om te beginnen iets meer vertellen over het Steunpunt Werk?
Sarah Vansteenkiste: Het Steunpunt Werk is een beleidsondersteunend onderzoekscentrum. We helpen de Vlaamse arbeidsmarkt te oriënteren en te ondersteunen met analyses, cijfers en projectiemodellen. We analyseren bijvoorbeeld hoe de huidige arbeidsmarkt het doet en adviseren over wat beter zou kunnen. We bieden ook een blik op hoe de toekomstige arbeidsmarkt zou kunnen evolueren, en welke uitdagingen dit stelt. Dat alles brengen wij naar de Vlaamse arbeidsmarktbeleidsactoren en haar stakeholders: sociale partners, het Departement Werk en Sociale Economie, de ministers, organisaties die opereren op die arbeidsmarkt, het middenveld, enzovoort. Dat is onze belangrijkste opdracht
Welke belangrijke thema’s onderzoeken jullie?
Sarah Vansteenkiste: Er zijn verschillende arbeidsmarktthema’s waarrond we werken. Een van onze kernthema’s is ‘arbeidsreserve’: waar vinden we nog arbeidskrachten en hoe kunnen we mensen beter inzetten op de arbeidsmarkt? We bekijken naast werklozen, ook het potentieel bij werkenden en de grote groep niet-beroepsactieven. Binnen die laatste groep brengen we mensen in kaart die onder meer arbeidsongeschikt zijn, evenals huisvrouwen en huismannen, of personen die ontmoedigd zijn om nog werk te zoeken. Op die manier krijgen we inzicht in waar nog potentieel zit. De 80% werkzaamheidsgraad waar de regering naartoe wilt, is een ambitieuze doelstelling, zowel op federaal als op Vlaams niveau. Met onze cijfers kan je zien waar er nog arbeidsreserve zit.
Heeft jullie onderzoek al tot iets geleid?
Sarah Vansteenkiste: De ruime blik van het Steunpunt op de bevolking op arbeidsleeftijd, heeft – samen met ons analyse- en advieswerk – mee geleid tot een uitbreiding van de rol van de VDAB zoals opgenomen in het laatste Vlaamse regeerakkoord. De VDAB was voorheen zeer sterk gericht op het activeren van werklozen. Ons werk rond de arbeidsreserve heeft er mee voor gezorgd dat de regisseursrol van de VDAB verbreed is en er nu ook niet-beroepsactieven begeleid worden. De VDAB benadert hen niet bestraffend, maar probeert hen kansen en opportuniteiten op de arbeidsmarkt te tonen. Door erop te wijzen dat we breder moeten kijken dan werklozen, vanuit de waardevolle betekenis die werk kan hebben, hebben we hierin een belangrijke stap gezet vanuit het Steunpunt.
“De motivatie om terug aan het werk te gaan, is bij 50-plussers even groot dan bij jongere leeftijdsgroepen.”
Wat doen jullie daarnaast nog?
Sarah Vansteenkiste: We brengen ook de evolutie van de werkzaamheidsgraad in kaart, zodat je kan zien welke progressie we maken in België, en vergelijken dat met andere landen. Op onze website kan je de rangschikking zien van landen op het vlak van werkzaamheidsgraad volgens bepaalde indicatoren. We kijken ook naar de meer kwetsbare profielen op de arbeidsmarkt. In Vlaanderen zijn de ‘gegeerde profielen’, de hoogopgeleide 25- tot 50-jarigen, voor 90 percent aan het werk. Dat is een zeer sterk cijfer, ook Europees gezien. Maar we doen het minder goed in groepen met een migratieachtergrond, bij 55-plussers en personen die kort geschoold zijn. Die inzichten brengen we op onze website via cijfermateriaal. We monitoren dat jaar in jaar uit om te kunnen tonen welke progressie er al dan niet is, en hoe bepaalde beleidsmaatregelen erop kunnen inspelen.
Wat is specifiek het probleem bij 55-plussers?
Sarah Vansteenkiste: In mijn eigen onderzoek heb ik het zoekgedrag van jongere leeftijdsgroepen vergeleken met dat van 55-plussers, omdat de kans op werk bij die laatsten toch lager ligt. De motivatie om terug aan het werk te gaan bleek bij beide groepen nochtans even groot. Toch zag je in het onderzoek dat 55-plussers merkwaardig genoeg minder intensief vacatures screenen en CV’s opsturen. Dat is een soort ‘selffulfilling prophecy’. In de media wordt vaak aangegeven dat je als werkloze 55-plusser moeilijk werk vindt, en dat is voor een deel terecht. Maar omdat dit idee ook is gaan leven bij vele werkloze 55-plussers worden deze ontmoedigd en gaan zij minder hard zoeken. Dat houdt natuurlijk het idee in stand dat er minder kansen zijn. Selffulfilling…Terwijl er wel degelijk jobmogelijkheden zijn voor 55-plussers. Dat speelt allemaal op elkaar in. Het zoekgedrag is dus voor een stuk bepalend, maar ook discriminatie en anciënniteitsbeloning spelen een rol. Binnen onze arbeidsmarkt krijg je een hoger loon naarmate je ouder wordt. Anciënniteitsbeloning zorgt er soms voor dat je loonvoorwaarden hoger liggen als werkzoekende 55-plusser. Ook vanuit werkgeverskant speelt dit een rol omdat die – al dan niet terecht – denkt dat een 55-plusser te duur is, of te hoogopgeleid. Er spelen heel wat vooroordelen op de arbeidsmarkt, die niet altijd terecht zijn.
Op dit moment is er sprake van arbeidsmarktkrapte. Wat betekent dat precies en hoe verhoudt het zich tot de arbeidsreserve?
Sarah Vansteenkiste: Krapte betekent dat er veel vacatures zijn tegenover weinig werkzoekenden. Dat is een tendens die we vóór corona al zagen. Tijdens corona is dat even gekalmeerd, maar de voorbije periode waren er veel vacatures in alle sectoren (het interview vond plaats in oktober, voorgaande uitspraak gaat over de situatie toen, red.). Bij krapte heb je per openstaande vacature dus weinig kandidaten. Dat is een kwantitatieve krapte. Vandaar dat we vanuit het arbeidsreserve-verhaal moeten durven kijken naar profielen die nog niet aan het werk zijn en die nog geen werk zoeken.
Maar de krapte op de arbeidsmarkt is niet alleen een kwestie van ‘kwantiteit’?
Sarah Vansteenkiste: De krapte kan ook kwalitatief zijn. In die zin dat er vacatures zijn, maar weinig kandidaten met de juiste vaardigheden of scholing. Denk bijvoorbeeld aan zorgkundigen. We weten al langer dat daar een tekort is. Maar die profielen zijn niet op één-twee-drie te vinden. Je moet opgeleid worden en vaak vier jaar studeren. Ook de keuzes die mensen maken, de initiële instroom op de arbeidsmarkt, de richtingen die ze willen gaan studeren kunnen de kwalitatieve krapte mee veroorzaken. Anderzijds zijn er ook veel vacatures waar geen vereiste wordt gesteld qua scholingsniveau, maar die ook niet altijd ingevuld geraken. In dat geval kan het ook te maken hebben met arbeidsmarktomstandigheden. Hiermee geven mensen aan dat het geen aantrekkelijke job is, of fysiek te zwaar. Mensen zijn daarom minder geneigd om die jobs te doen. Die jobvoorwaarden verklaren mee de krapte op de arbeidsmarkt. De lijst van knelpuntberoepen is al lang vrij stabiel, maar de laatste jaren zijn er nog extra beroepen bijgekomen.
“In de krapte moet je het personeel dat nu aan het werk is koesteren”
Dus er zijn ook te weinig mensen om die functies in te vullen? Hoe komt dat?
Sarah Vansteenkiste: Er zijn al lange tijd weinig werkzoekenden om de vacatures in te vullen. Tegelijk zijn er in België en haar gewesten veel mensen op beroepsleeftijd – dus tussen de 20 en 64 jaar – die niet werken en niet direct werk zoeken. Dat zijn de niet-beroepsactieven. Bij ons is die groep groter dan in bijvoorbeeld Nederland en Scandinavië. Ook de groep arbeidsongeschikten is in België heel groot, en ruimer dan in andere landen. Daarnaast is het uitvallen van mensen op het werk hier een belangrijk actueel thema. Daarbij speelt ook weer de kwaliteit van die arbeid een rol. Maar evenzeer de manier waarop wij omgaan met mensen die in ziektestelsels terechtkomen. Zo blijkt uit onderzoek van collega Lode Godderis dat we het in ons land moeilijk hebben om het gesprek aan te knopen tussen de persoon die ziek werd en de werkgever. Beide partijen zijn vaak vragende partij maar weten niet altijd hoe ze zo’n gesprek moeten aanvatten. Hierdoor wordt werk minder bespreekbaar voor iemand in een ziekenstelsel. We leggen ook sterk de focus op de arbeidsongeschiktheid, in plaats van te bekijken wat de persoon wel nog zou kunnen doen in de werkcontext. Natuurlijk moet je hierbij altijd kijken naar de persoon zelf. Die kan niet in alle omstandigheden terug aan het werk, soms is dat niet aan de orde. Vaak spelen financiële drempels ook een rol. Het is moeilijk om in te schatten wat de financiële implicaties zijn als je na ziekte terug aan het werk wilt, maar bang bent om te hervallen. Dat kan een rol spelen om geen re-integratietraject te willen starten. Soms kan het makkelijker zijn om bij de uitkering te blijven. Daar ben je zeker van. Als je terug aan de slag gaat en het lukt niet, kan het moeilijk zijn om in te schatten wat dat financieel betekent. Je zou zelfs een stukje kunnen verliezen. Dat is iets wat mensen kan weerhouden om die stap te zetten.
Wat gebeurt er momenteel om de arbeidskrapte het hoofd te bieden? Wat zien jullie als oplossingen?
Sarah Vansteenkiste: Er is niet één knopje waaraan je moet draaien om de arbeidskrapte op te lossen. Je zal op verschillende domeinen moeten inzetten. Het gaat onder meer over de kwaliteit van de arbeid. We moeten daarbij ook kijken naar uitval, want in de krapte moet je het personeel dat nu aan het werk is koesteren en zorgen dat er zo weinig mogelijk uitval is. Als er te weinig volk is, wordt de werkdruk hoger. Daarom is het belangrijk om aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden te behouden en van dichtbij te durven kijken naar functies die mensen nu opnemen. Om het voorbeeld te geven van een verpleegkundige: dit beroep vertrekt vanuit een sterke roeping, waarbij het menselijke aspect belangrijk is om voor die job te kiezen. Net dat menselijke aspect is al een tijdje naar de achtergrond geschoven. We zien nu een verpleegkundige die met een computer de kamer binnenkomt en allerlei indicatoren moet ingeven. Hierdoor komt het menselijke aspect, het gewone gesprek en de opvolging, minder aan bod. De administratie en verplichtingen rond die job, onder andere voor het behalen van ziekenhuislabels, zijn alsmaar gegroeid en vormen een stuk ballast in de functie.
“Ik vermoed dat er een arbeidsmarkt zou kunnen ontstaan met twee snelheden”
Dat verhaal komt naar voren in heel wat jobs, onder meer in technische functies. Hetzelfde geldt voor het lerarenberoep. Daar merken we ook dat er teveel administratie en ballast rond de functie hangt, die het beroep minder aantrekkelijk maken. Dat komt altijd terug in opiniestukken vanuit het onderwijs. Terwijl die mensen vaak vanuit een roeping kiezen voor hun job, en willen bezig zijn met de kern van het beroep, met de essenie. Ik denk dat we moeten durven kijken naar functies zelf en hoe we die zijn gaan invullen.
Er zijn ook nog andere groepen op beroepsactieve leeftijd die niet werken. Hoe kunnen die worden gemotiveerd om toch aan de slag te gaan?
Sarah Vansteenkiste: Er zijn inderdaad ook mensen die niet aan het werk zijn omwille van de drempels die zij ervaren tot de arbeidsmarkt. Die drempels kunnen individueel zijn, of vanuit werkgevers komen, maar soms ook vanuit het beleid zelf. Loopbaanbegeleiding wordt bijvoorbeeld enkel opengesteld voor mensen die aan het werk zijn en een zekere werkervaring hebben. Maar niet voor huisvrouwen die jaren voor de kinderen hebben gezorgd, en eventueel terug aan het werk willen. Zij kunnen niet instappen in het aangeboden loopbaanbegeleidingstraject. Als zij interesse hebben, moeten ze het zelf financieren. Dat is bijvoorbeeld een drempel die de toegang tot de arbeidsmarkt verhindert. Ook voor de grote groep arbeidsongeschikten kan je dingen doen om hen aan het werk te krijgen en uitval preventief aan te pakken. Het is mee de verantwoordelijkheid van de werkgever om aangepast werk aan te bieden aan iemand die uitgevallen is, wat natuurlijk niet altijd gemakkelijk is. Zeker niet voor een KMO. Je merkt steeds weer dat het niet direct één op één oplosbaar is.
Zijn er verschillen tussen de provincies, de gewesten en de buurlanden? Kan je die vergelijken?
Sarah Vansteenkiste: Er zijn sowieso verschillen per provincie. In Oost Vlaanderen zijn er bijvoorbeeld 80 op 100 mensen tussen 20 en 64 jaar aan het werk, in Antwerpen 74. Ook tussen het Waalse, Vlaamse en Brusselse gewest zie je duidelijke verschillen in de werkzaamheidsgraad. Er zijn veel meer niet-beroepsactieven in Wallonië en Brussel dan bij ons in Vlaanderen. De Vlaamse arbeidsmarkt sluit goed aan bij het Europees gemiddelde, het Brusselse en het Waalse gewest zitten meer achteraan in het peloton. Er zijn ook verschillen tussen steden en gemeenten. Dat proberen we inzichtelijk te maken met cijfers. Dan heb je ook nog de internationale verschillen. Nederland heeft een veel hogere werkzaamheidsgraad en gemiddeld meer mensen aan het werk dan België. Maar daar is het meer gangbaar om deeltijds te werken, dus dat moet eigenlijk ook in rekening brengen. Bovendien zijn er meer flexibele statuten. In België is deeltijds werk minder ingeburgerd.
Hebben die verschillen tussen de provincies te maken met de sectoren die er actief zijn? Antwerpen heeft bij voorbeeld de haven. In Limburg zijn er de laatste jaren veel fabrieken gesloten, waardoor ze het moeilijk hebben.
Sarah Vansteenkiste: Dat heeft er voor een stuk mee te maken, maar ook de historiek speelt mee. In Limburg is de mijnindustrie zeer belangrijk geweest. Daar zijn specifieke profielen aangetrokken die je ook kunt zien in de demografische variabelen. Je hebt er meer mensen met een migratieachtergrond dan gemiddeld in Vlaanderen. Er zijn ook meer 55-plussers. Net twee groepen die het globaal gezien moeilijker hebben om aan werk te geraken. Als je kijkt naar Vlaanderen en Wallonië, zie je dat het beleid in Vlaanderen sterk gericht is op activering om de krapte op te lossen. Aan Waalse kant lijkt dat minder expliciet aanwezig. Brussel heeft dan weer een grootstedelijke context, met meer diverse profielen, meer kortgeschoolden, meer personen met een migratieachtergrond … Dat heeft ook weer een impact op de werkzaamheidsgraad van mensen die in Brussel wonen. Voor alle duidelijkheid: bij de werkzaamheidsgraad wordt gekeken naar de woonplaats. Als ik in Kortrijk woon en in Brussel werk, helpt dat de werkzaamheidsgraad van Vlaanderen en niet die van Brussel. Ik denk dat Brussel er voor een stuk in slaagt om profielen van buitenaf aan te trekken, die ‘high potentials’ zeg maar, maar die mensen wonen niet noodzakelijk in de hoofdstad.
In welke sectoren is de arbeidskrapte het ergst en welke sectoren profiteren er het meest van?
Sarah Vansteenkiste: Ik vermoed dat er door de huidige economische malaise ten gevolge van de hoge inflatie, de oorlog in Oekraïne en de energiecrisis een soort tweesprong zou kunnen ontstaan, een arbeidsmarkt met twee snelheden, waarbij de energie-intensieve sectoren de vacatures stilleggen. Zo heeft een tapijtfabriek in West-Vlaanderen de werkzaamheden stopgezet omdat de kosten van gas en elektriciteit te hoog werden. Dat zorgt voor ontslagen. Tegelijk merk je dat profielen in de zorg, het onderwijs, IT en zakelijke dienstverlening nog altijd sterk boomen, met veel vacatures als gevolg. Dat bedoel ik met tweesprong. Dit schuift ook de uitdaging van mismatch op de voorgrond: hoe kunnen we mensen die uitstromen uit sectoren waar het minder gaat, inzetten in sectoren waar meer vraag is? Dat is geen gemakkelijke oefening want het vraagt tijd om die heroriëntering te doen. Bovendien kunnen sectoren zich ook terug herstellen. Hoe sterk die tweesprong zal zijn, is afhankelijk van de omvang van de recessie en de beschermingsmaatregelen die de regeringen treffen. Bij corona hebben we gezien dat er veel tijdelijke werkloosheid was, wegens een stop van de economie. Er was veel hulp voor bedrijven en organisaties en daardoor waren er weinig faillissementen. Nu zijn regeringen dat ook voor een stuk aan het doen. Maar ik denk dat de arbeidsmarktkrapte niet meer zo eenduidig aanwezig zal zijn in alle sectoren, maar meer gespreid.
Hoe denk je dat de arbeidsmarkt zal evolueren de volgende tien jaar?
Sarah Vansteenkiste: Los van economische aspecten heb je altijd schokken die je niet kunt voorspellen maar die wel een impact hebben op de economie en de arbeidsmarkt, zoals het conflict in Oekraïne en de coronacrisis. Dat maakt het moeilijk om op voorhand inschattingen te doen. Los daarvan, denk ik dat het belangrijk is om de grote demografische trends mee te nemen. Op de vraag hoe de toekomst van de arbeidsmarkt eruit zal zien, wijs ik altijd op de prognoses van het Steunpunt rond de vervangingsvraag van 55-plussers die de arbeidsmarkt in de toekomst zullen verlaten. Dat zal de komende jaren leiden tot een stevige uitstroom van 77.000 55-plussers per jaar, wat een structurele druk zal zetten op de Vlaamse arbeidsmarkt. Bovendien is in het verleden de bevolking op arbeidsleeftijd – de bevolking tussen 20 en 64 jaar – de laatste decennia steeds toegenomen. Ik vergelijk dat met een soort vijver waarin werkgevers kunnen vissen om hun vacatures in te vullen: deze werd altijd maar groter. Dat maakt het op zich gunstiger om vacatures in te vullen. Nu zien we echter dat dit de komende jaren zal stabiliseren en zelfs afnemen. Wat weer zorgt voor bijkomende druk.
“Levenslang leren wordt heel belangrijk. Dat was al het geval en het zal zeker niet verminderen.”
Zullen de jongeren dan niet met genoeg zijn om de uitstroom van de ‘babyboomers’ op te vangen?
Sarah Vansteenkiste: Dat speelt zeker. Maar ook de instroom van jongeren is minder efficiënt geworden. Enerzijds hebben we meer hoger opgeleiden, wat positief is, maar hierdoor komen jongeren steeds later op de arbeidsmarkt. Uit OESO-onderzoek blijkt ook dat jongeren steeds langer over een bachelor doen. Dat wijst niet alleen op een minder efficiënte studieduur, maar leidt ook tot een later intredemoment op de arbeidsmarkt. Dat zijn een aantal factoren die een rol spelen bij de krapte op de toekomstige arbeidsmarkt. Die onderliggende structurele druk zal er zijn de komende jaren, maar externe schokken kunnen dus altijd optreden. Krapte betekent voor mij ook dat er meer opportuniteiten zullen zijn om de arbeidsmarkt te verbeteren. Om mensen die er nu buiten staan meer kansen te geven. Maar ook om mensen die aan het werk zijn een duurzame(re) loopbaan te bieden. Dat dwingt werkgevers om na te denken over arbeidsvoorwaarden, als ze hun personeel niet kwijt willen raken. Ze zullen de kwaliteit van de arbeid meer moeten valoriseren en hun personeel beschouwen als een belangrijke grondstof voor de organisatie. Dat is de positieve kant van het krapteverhaal.
Hoe krijg je meer mensen aangetrokken tot knelpuntberoepen? Moeten we meer of betere opleidingen voorzien?
Sarah Vansteenkiste: Het opleidingsverhaal is zeker belangrijk. De digitalisering op de arbeidsmarkt en de vaardigheden die verwacht worden van mensen nemen sterk toe. De coronaperiode heeft dat versneld doordat we meer op computers werken en online zijn gaan vergaderen. Maar niet voor iedereen zijn die digitale vaardigheden evident. Jobvereisten kunnen veranderen doorheen de tijd, maar ook robotisering kan erop inwerken. Een bouwvakker zal machines gebruiken die het metselwerk kunnen doen. Maar iemand moet die machine aansturen. Technische skills zullen hoe dan ook belangrijker worden, maar ook menselijke skills die ons onderscheiden van robots. Dat vereist dat we ons flexibel opstellen ten opzichte van de inhoud van onze jobs. Zo wordt de uitdaging van ‘bijblijven’ – levenslang leren – heel belangrijk. Dat was al het geval, en het zal zeker niet verminderen.
Maar toch blijft de krapte hardnekkig. Helpen die opleidingen dan niet?
Sarah Vansteenkiste: Er speelt vooral iets anders. Je ziet een grote groep van mensen die onvoldoende motivatie heeft om levenslang te leren. In Vlaanderen geeft 42% van de volwassenen aan geen opleiding te hebben gevolgd, en er ook geen te willen volgen. Dat percentage neemt toe bij de meer kwetsbare profielen, dus kortgeschoolden of mensen die buiten de arbeidsmarkt staan, en ook 55-plussers. De belangrijkste reden is dat mensen vaak niet weten waaróm ze die opleiding zouden moeten volgen. Ze zijn zich ook niet altijd bewust van de toekomstige uitdagingen van hun functie. Het is deels aan ons, aan de werkgevers en aan de beleidsactoren, om dat te gaan duiden. De grote uitdaging is om opleidingsopportuniteiten te vertalen naar concrete functies en te tonen dat als je je job goed wilt blijven doen, je zaken zal moeten leren in een opleiding. We proberen dit concreter en tastbaarder te maken naar mensen toe. Dat is de insteek van ons nieuw project rond competentieprognoses.
Ter verduidelijking: kortgeleden heeft het Steunpunt Werk van de Vlaamse regering een subsidie van 1 miljoen euro gekregen voor dat project rond competentieprognoses. Kan je daar wat meer over vertellen?
Sarah Vansteenkiste: Veel mensen, organisaties en beleidsactoren weten niet goed welke evoluties op ons af komen. Bijvoorbeeld hoe sectoren en beroepen kunnen evolueren in de toekomst. Of welke tekorten er zouden kunnen ontstaan op de arbeidsmarkt qua beroepen en competenties. Individuen proberen hun huidige functie goed te doen maar kunnen vaak niet inschatten hoe de inhoud van hun job in de toekomst kan veranderen. Ook organisaties weten vaak niet welke vaardigheden binnen vijf jaar meer nodig zullen zijn. Met ons project willen we dat stapsgewijs uitbouwen en meer inzichten bieden op macroniveau.
Hoe gaan jullie daarin tewerk?
Sarah Vansteenkiste: We vertrekken van een volledig verhaal dat ruimere analyses toont van evoluties op de arbeidsmarkt op sector- en beroepsniveau: van mogelijke tekorten, uitdagingen, competenties en opportuniteiten. Dat kan helpen als tool voor bijvoorbeeld loopbaanbegeleiders om het gesprek te voeren op individuele basis. Op die manier kunnen ze laten zien hoe een functie kan evolueren. Ze kunnen tonen dat de arbeidsmarkt opportuniteiten biedt als je je wilt heroriënteren of iets anders wilt doen. Mede door het tonen van opleidingen hoop je dat mensen meer geneigd zullen zijn die ook te gaan volgen. Het is de bedoeling deze zaken tastbaar te maken en tot bij burgers en organisaties te brengen. Zo’n prognoses zullen nooit de toekomst echt voorspellen, maar kunnen wel richtingen aangeven, en een van de tools vormen om meer toekomstgericht te denken bij alle actoren.
Zou je zelf nog iets willen meegeven?
Sarah Vansteenkiste: Ik zou graag nog iets willen zeggen over levenslang leren. Universiteiten kunnen daar een belangrijke rol in spelen, door opleidingen op maat aan te bieden. Dat is de lijn die nu gelegd wordt, ook vanuit de KU Leuven. Enerzijds mik je op schoolverlaters, de generatiestudenten, en voorzie je deftige opleidingen voor hen. Daarnaast wordt het ook steeds belangrijker om volwassenen te stimuleren met opleidingsmodules, en hen mee te trekken in het verhaal van duurzame loopbanen, waarbij ze bijscholen aan de universiteit en regelmatig terugkomen om nieuwe opleidingen te volgen.
Hilde Roos en Hanneke van Sloten