DUOGESPREK PROFESSOREN JOEL MOKYR EN PETER TEIRLINCK

Vooruitgangsdenken doorheen de tijd: wat we daaruit kunnen leren, én wat niet

Tijdens de afgelopen winterprik werden Prof. dr. Joel Mokyr (Northwestern University, Chicago), en Prof. dr. Peter Teirlinck (FEB, KU Leuven) online verbonden voor een boeiend gesprek over het belang van economische geschiedenis, wetenschappelijke en technologische vooruitgang, het belang van de menselijke interventie in dit proces, en de vervaging van geldende structuren op vele vlakken als bron voor innovatie en vooruitgang. De huidige coronacrisis vormde daarbij zowel een sterke trigger als een toetssteen voor diverse bespiegelingen. Met als kernvraag: wat kan er voor de toekomst geleerd worden inzake crisisbeheersing en hoe kunnen we ons daarop organiseren?

DE VERMENGING VAN ECONOMISCHE GESCHIEDENIS MET MAATSCHAPPELIJKE REALITEIT ALS KENNISBRON

Joel Mokyr: Ik start mijn lessen geschiedenis met de stelling ‘I use history to teach economics and I use economics to teach history’. Door vanuit historisch oogpunt te kijken naar de economische realiteit, ontstaan er extra mogelijkheden om alle mogelijke, ook economische constellaties te bestuderen. Je krijgt een bredere kijk op de mogelijkheden, waarbij de evolutie zeker in de laatste 200 jaar razendsnel is gegaan en waarbij één van de meest primaire noden – overleven in een situatie van permanente armoede – voor het grootste deel van de wereldbevolking is weggevallen. Daar wil ik aan toevoegen dat geschiedenis, dus ook economische, ons denken kan verrijken maar tegelijk ons slechts beperkt lessen kan bieden.

‘Every sentence that starts with the words “History teaches us” is wrong!’. Je kan niet zomaar teruggrijpen naar succesvolle praktijken uit het verleden om deze zonder meer toe te passen om een huidig probleem op te lossen. Dat kan in vele gevallen grote fouten opleveren, zeker in een wereld die steeds sneller evolueert en waar veranderingen zorgen voor scherpere gevolgen.

Peter Teirlinck: Inzicht in economische geschiedenis is toch bijzonder waardevol voor het nemen en begrijpen van beslissingen binnen een specifieke en tijdsgebonden maatschappelijke context. Het is van belang dit niet uit het oog te verliezen bij het bepalen van de plaats die economische geschiedenis kan krijgen in het curriculum, en waarop economische geschiedenis als vak moet inzetten om gericht de kennis van de studenten te verruimen.

Joel Mokyr: Je kan altijd beter meer weten over het verleden, maar je moet uitkijken voor de verschillen. De verschillen tussen de financiële crisis van 2008 versus deze van 1929 waren groter dan de gelijkenissen. Dit geldt evenzeer voor de huidige pandemie ten opzichte van de Spaanse griep van 1918. Toen had men eigenlijk geen idee wat daar de oorzaak van was. Dat de ziekte werd veroorzaakt door een virus, was pas geweten in ... 1935. De informatie van de genetische sequentie van het coronavirus daarentegen was na slechts enkele weken mondiaal gekend via publicatie op het internet. We zijn er in geslaagd om binnen het jaar maar liefst 5 werkzame vaccins te ontwikkelen. Dat was in 1918 totaal ondenkbaar.

Ook de communicatie verloopt nu totaal anders: De Spaanse griep (die slechts aldus genoemd werd omdat Spanje in de eerste Wereldoorlog neutraal was en de communicatie niet gecensureerd) werd eigenlijk verzwegen. Nu kan je zeggen dat er globaal een zeer snelle info-uitwisseling is met daaruit leercurven betreffende bv. de manier van besmetting. Er toch zijn er nog steeds heel wat fouten gemaakt en daarbij is de politiek, als essentiële factor om te komen tot een goed beleid, in min of meerdere mate een storende factor gebleken.

In bepaalde landen heeft het beleid echt wel het verschil kunnen maken – daartoe reken ik ook de VS (althans sinds november) – waarbij je ziet dat met het creëren van de juiste focus en het benoemen van de juiste mensen op sleutelposities de mentaliteit in een heel land, zelfs van dergelijke omvang, zeer snel en drastisch kan veranderen. In Brazilië is dat dan weer helemaal niet gebeurd, met als resultaat een erbarmelijk beleid met dramatische gevolgen. Wat we uit deze crisis kunnen leren, is dus hoe belangrijk het is om als samenleving te beschikken over goede instellingen en beleidsmakers. En verder dat de wetenschap en haar beoefenaars enorme vooruitgang hebben geboekt sinds de Spaanse griep.

Je kan de geschiedenis van de pandemieën een beetje zien als een wedloop tussen de natuurlijke evolutie en de kennis die we opbouwen: waar de evolutie voortdurend probeert om ons aan te vallen via o.a. nieuwe virussen en varianten, vechten wij terug met kennis. Als ik daarbij moet wedden op de winnaar op langere termijn, zet ik resoluut in op kennis. De evolutie zal blijven doorgaan om ons via andere wegen weer aan te vallen, maar wij worden er steeds beter in om terug te vechten, o.a. via gespecialiseerde gebieden zoals moleculaire immunologie die in 1918 niet eens bestond. Wat zich in zo’n cel afspeelt en de kennis die we daarover nu hebben, dat is eenvoudigweg niet te vergelijken (zelfs niet ten opzichte van de kennis in 1980, bij het begin van de AIDS-epidemie). Wellicht kijkt men binnen 100 jaar terug op deze periode om eveneens te zeggen dat we er nog niet zoveel van wisten. Daarom denk ik dat we op langere termijn steeds gemakkelijker dergelijke uitdagingen zullen kunnen overwinnen. Ik ben wat dat betreft erg optimistisch.

DE MIXED ECONOMY VAN OVERHEID EN PRIVATE BEDRIJVEN VERENIGD ROND HETZELFDE DOEL

Peter Teirlinck: Bij wetenschappelijke vooruitgang en technologie is kennis effectief cruciaal. Een aandachtspunt daarbij is dat kennis normaliter een publiek goed is, maar dat het gebruik van kennis soms gemonopoliseerd wordt (vnl. door multinationals). Het is van belang dat we daar op de juiste manier mee omgaan. Gebeurt het afschermen van kennis en technologie via bv. patenten optimaal? Wordt er daarbij ook rekening gehouden met situaties zoals de huidige pandemie, waarbij kennis zoveel mogelijk toegankelijk moet worden gemaakt voor de gemeenschap?

Joel Mokyr: Het concentreren of afschermen van kennis is niet altijd goed, maar ik ben eigenlijk wel positief over het feit dat het kapitalisme in deze crisis goed heeft gepresteerd. Een vijftal grote farmaceutische bedrijven zoals Pfizer hebben zich op deze kwestie gestort, daartoe weliswaar aangemoedigd vanuit de overheid via subsidies voor onderzoek. Hun wetenschappers hebben het probleem zeer snel weten te herleiden tot iets wat hanteerbaar is. Dat verdient op zich waardering en de globale schaal waarop dit zich heeft afgespeeld, maakt dat ik erg onder de indruk ben van deze inspanning. Via de combinatie van een relatief vrije markt, mét steun van de overheid ook in de VS, heeft men dit alles kunnen realiseren op één jaar tijd, wat historisch ongezien is.

In 1796 heeft men het eerste vaccin weten te ontwikkelen tegen de pokken en pas 100 jaar later het volgende tegen polio. Pas tegen het einde van de 19e, begin 20e eeuw begon men via het onderzoek van Paul Ehrlichenig begrip te krijgen omtrent immunologie. Sindsdien hebben we het ene vaccin na het andere ontwikkeld en zien we, ook daar, een sterke versnelling in de vooruitgang. In het begin van de 20ste eeuw waren besmettelijke ziektes nog de voornaamste doodsoorzaak. Sindsdien is het aandeel van de mensen die daaraan sterven (voor het uitbreken van deze crisis) met 96% gedaald, en zijn besmettelijke ziekten als doodsoorzaak gezakt naar de vijfde plaats na o.a. hartziekten en kanker. Mensen gaan niet meer dood aan infectieziekten, die oorlog hebben we bijna gewonnen. De natuurlijke evolutie blijft ons wel regelmatig opnieuw uitdagen, zie Aids of Ebola.

De oorlog is nooit helemaal over maar iedere keer wanneer er een veldslag komt, winnen we hem en bovendien sneller, en dat is zeker een reden om optimistisch te zijn. Daarbij lijkt het collaboratieve model tussen bedrijven en de overheid zeker een goed model te zijn. Vanuit het maatschappelijk belang biedt de overheid via incentives de noodzakelijke triggers tot actie aande ondernemingen die eraan willen verdienen. Incentives matter! Zolang de goederen vrij toegankelijk zijn voor iedereen, wat het geval is want de vaccins zijn overal gratis, vind ik dit een prima win-win-model. Dat model kan volgens mij daarom zeker ook gebruikt worden voor gelijkaardige uitdagingen in de toekomst.

Peter Teirlinck: Vanuit innovatie-oogpunt biedt de samenwerking tussen overheid en bedrijven interessante inzichten. De overheid komt tussen omdat er een marktfalen dreigt vanuit maatschappelijk oogpunt. Dit falen verwijst naar beperkte motivatie van een bedrijf om kennis te ontwikkelen en daarin te investeren indien anderen die kennis ook kunnen gebruiken en een bedrijf zich daardoor niet alle winsten uit die kennisopbouw (ter compensatie van de daaraan verbonden kosten en risico's) kan toe-eigenen. In dat geval is overheidstussenkomst verantwoord, opdat de kenniscreatie effectief kan plaatsvinden. Behoudens voor de coronacrisis waar de case evident is, kan men in bredere zin debatteren over middelen en domeinen waarop de overheid moet inzetten om onderzoek en ontwikkeling te financieren, en eveneens wat een correcte prijs is van daaruit volgende kennis en innovatie (vermarkten van kennis). Bedrijven moeten hierbij de mogelijkheid hebben om (delen van) de doorheen het proces opgebouwde kennis te patenteren of zich op een om een evenwicht te vinden tussen het toelaten van de vrijemarkt werking en het garanderen van het maatschappelijk optimum waarbij kennis maximaal benut wordt ten behoeve van de gemeenschap.

Naast het aansturen naar een dergelijk optimum via de juiste regulering en feitelijke beleidsmaatregelen, speelt de overheid verder ook een cruciale rol wat de menselijke inbreng betreft, onder meer bij de organisatie van het onderwijs en het opleiden van goed geschoolde mensen. Human Resources is essentieel, en mag naast het vrij genereuze ondersteuningsbeleid voor onderzoek en ontwikkeling niet uit het oog verloren worden.

Joel Mokyr: Daar ben ik het volkomen mee eens. De marktvoor kennis is een rare markt, met een a-typische prijszetting. Als je een pizza koopt en je geeft een stuk weg, heb jij minder dus gaat het weggeven gepaard met een kost. Dat is niet het geval met kennis, knowledge is non rivalrous. Als ik kennis deel, heb ik niet minder en daarom is het eigenlijk een publiek goed. Dat is meestal de onderliggende oorzaak van een markt die niet goed werkt. Daarom is een goede taakverdeling tussen overheid (en van goede politici die alles op de juiste manier organiseren!) en private ondernemingen belangrijk. Een voorbeeld hierbij is het National Institute of Health in de V.S. waarbij de regering enerzijds zelf onderzoek doet, en daarnaast ook heel veel onderzoek uitbesteedt aan de private sector. Wat de regering uiteindelijk wil, is dat een maximaal aantal mensen kunnen genieten van de baten van dergelijk onderzoek, wat een duidelijkandere logica is dan deze van een privaat bedrijf. Als een dergelijke mixed economy goed is opgezet, werken overheden en bedrijven samen in een soort coalitie. Over het algemeen levert dat goede resultaten, in elk geval betere resultaten dan in die landen waar de overheid alles wil doen.

Verder is het niet onbelangrijk om aan te stippen dat de kennis productie, zeker als je kijkt naar de mens als individu, niet alleenvanuit financiële overwegingen gebeurt. Veel mensen, die actief zijnin onderzoek, zijn ook gedreven door erkenning door anderenin hun gebied. Toegegeven, de Nobelprijs is 1 miljoen dollar waard,maar het gaat eigenlijk vooral om de eer. Verder zijn mensenook heel vaak gewoon altruïstisch gedreven. Ze denken: ‘Dit iseen plaag en het is mijn taak om de mensheid daarvan teverlossen’. Als ik denk aan Dr. Anthony Fauci die bij ons in de VS elke dag op TV komt, zie ik toch voor alles een idealist: het gaat hem volgens mij echt niet om het geld, en eer heeft hijgenoeg. Hij wil toch vooral zijn medeburgers in de VS van deze pandemie verlossen. Ook als het een combinatie is van diverse motieven, is dat voor mij prima zolang dat resultaten oplevert. Als je het tilt op het niveau van het bedrijf, zal de overheid wellicht meer regulerend moeten optreden, anders gaan grote ondernemers en directeurs wellicht toch proberen om hun winsten te maximaliseren.

Peter Teirlinck: Hier zie je duidelijk de mechanismes van de diverse ‘Helix’-modellen die gebruikt worden om de samenwerkende partijen bij innovatie in kaart te brengen. In het TripleHelix-model gaan de overheid, de universiteiten en de private sector een samenwerking op vlak van innovatie vormen: de overheid zorgt voor het juiste raamkader (framework conditions), en gaat via regulering de incentives tot innovatie voorzien waarvan de private sector de motor is, en waarbij de universiteiten kennis (via infrastructuur bv. labs) en kritische human resources gaan bieden. In meer recente (Quadruple en Quintuple) Helix-formaties winnen maatschappelijke elementen (sociale aspecten en duurzaamheid) sterk aan belang door inbreng van bredere maatschappelijke actoren, een model waarin de altruïstische inslag om mee te werken aan het bestrijden van de pandemie zeker ook kan passen.

Vanuit economisch historisch oogpunt zie je hoe de huidige pandemie ons bestel zal beïnvloeden, via de organisatie van het werk met bv. meer thuiswerk, via de schulden die de overheid maakt om de economie draaiende te houden en onze bedrijven te helpen overleven enz. Ook al gaan we nu misschien wel bedrijven ‘redden’ die daarvoor eigenlijk al wankelden, we hebben in elk geval wel geleerd uit de financiële crisis van 2008 dat het soms beter is om de geldkraan niet (volledig) dicht te draaien.

Joel Mokyr: Vanuit historisch perspectief zie je heel vaak dat bepaalde catastrofes soms een bijzonder sterke invloed uitoefenen op de manier van denken en van daaruit op het beleid. Het Victoriaanse Engeland, dat zich uitstrekte over het grootste deel van de 19 eeuw, benadrukte initieel zeer sterk de purelaissez-faire economie. Economisch liberalisme en minimale overheidsinmenging als gedachte waren zeer dominant in het begin van het Victoriaanse tijdperk (vanaf 1830).

Drie ingrijpende gebeurtenissen, die vrij kort na elkaar optraden,hebben een radicale verandering in deze denkwijze teweeg gebracht: de Ierse hongersnood in 1845 waarbij anderhalf miljoen mensen het leven hebben gelaten, het uitbreken van de cholera-epidemie in 1832 en verder in parallel en gestaag een steeds ernstiger om zich heel heen grijpende luchtvervuiling in de steden door het massaal verbranden van kolen. Het gevolg is dat, in het tweede deel van de Victoriaanse economie, nl.vanaf 1860, er steeds meer wetgeving ontstaan is die niet consistent is met de laissez-faire gedachte, nl. wetgeving bedoeld om kinderarbeid of luchtvervuiling terug te dringen. Het soort denken dat toen ontstaan is, zie je nu weer: Publichealth is te belangrijk om helemaal over te laten aan het privébelang. Het is een domein dat feitelijk moet beheerd worden door de regering. Daarbij is de hamvraag of de overheid de capaciteit en competentie heeft om dit uit te voeren. De grote verschillen in visie over het beleid, zijn een blijvende bron van bezorgdheid.

HET VERSNELD ONTSTAAN VAN NIEUWE WERKVORMEN EN EEN HYBRIDE WERKORGANISATIE

Peter Teirlinck: Naast een wijziging in onze manier van denken, zorgen crisissen steevast ook voor een duidelijke technologische versnelling, in het geval van de pandemie van een alom om zich heen grijpende digitalisering. Daarbij is het zaak om er voor te zorgen dat de bevolking zo goed mogelijk ‘mee’ blijft. De opkomst van nieuwe technologieën, bv. artificial intelligence, kan grote groepen van de bevolking het onbehaaglijke gevoel geven dat ‘alles steeds sneller gaat’, steeds complexer wordt en het daardoor moeilijker wordt om bij te blijven. Daarbij kunnen werk- en andere leefomgevingen, minstens tijdelijk, ook verwarrender of chaotischer lijken omdat bv. ook de grenzen van bedrijven gaan vervagen. Grote spelers als Amazon of Google die zich in tal van nieuwe activiteiten lanceren (zoals het bancaire of automobiel) zijn daar een goed voorbeeld van.

Als we specifiek kijken naar tewerkstelling wordt daarom Levenslang leren en inzet op blijvende bijscholing nog meer cruciaal. Vragen zoals ‘Hoe zal werk eruit zien in de toekomst?’ en ‘Wat zal de rol van de mens zijn in de maatschappij?’ dringen zich op. Waar dit mogelijk een filosofisch debat lijkt, gaat het wel naar de kern van de zaak: gedurende lange tijd hebben we een model gehad waarbij groei (en daarbij groei van het BNP als maatstaf) dé basis was waarop het ganse economische bestel inclusief de organisatie van het werk gebaseerd was en van waaruit bv. de stijgende vergrijzingskosten gefinancierd worden. Met de opkomst van de nieuwe technologieën die mogelijk een deel werk zoals wij het vandaag kennen kunnen elimineren, wordt dé uitdaging hoe we iedereen zinvol werk (een basisrecht) kunnen blijven bieden? Dat zijn niet alleen uitdagingen voor binnen 20 of 30 jaar, maar ook reeds voor de nabije toekomst. Vanuit technologisch standpunt is de boodschap duidelijk: investeren in kennis en bijscholing.

Daarbij kan de vraag gesteld worden of het huidige beleid in België om de pandemie te beheersen niet te eenzijdig gericht is op financiële steun ter compensatie voor de sluiting van de bedrijven gedurende de afgelopen maanden? Wordt er wel voldoende ingezet om mensen en bedrijven aan te moedigen om zich in deze periode bij te scholen? Nieuwe kennis, skills en competenties zullen straks nochtans zeer hard nodig zijn: business-as-usual zal niet meer het dominante design zijn na de pandemie. De wereld is radicaal veranderd, en ook de concurrentie zal niet meer dezelfde zijn. Het komt er op aan dat mensen hun tijd optimaal benutten of benut hebben om van daaruit de sprong, die bv. ook wij als onderwijsinstelling de afgelopen tijd hebben moeten maken, zo goed mogelijk te kunnen maken. Sommigen zullen die transitie beter maken dan anderen. Zo zullen grotere bedrijven hierbij mogelijk minder problemen ondervinden dan de kleinere.

Joel Mokyr: In verband met de komende druk op het economisch bestel, waar ik me bij aansluit, wil ik nog twee punten toe voegen. Vooreerst meen ik dat economische groei als motor en doel van de maatschappij zal blijven bestaan, waarbij het dan wel de vraag is wat we zullen maken. De nood voor het maken van materiële producten zoals fietsen is eindig.

PETER TEIRLINCK

Peter Teirlinck is professor in strategic innovation management, project management, and research methods at KU Leuven. His main research interest areas include: networking in innovation; innovation management in SMEs; impact assessment of public funding for RTDI; regional innovation systems. His research has been published in research policy, innovation management, and regional development related journals such as Research Policy, Technovation, R&D Management, Journal of Business Research, Journal for Technology Transfer, Research Evaluation, Regional Studies, Omega.

Since 2016 he’s vice dean for internationalisation and accreditation of the Faculty of Economics and Business. He represents KU Leuven campus Brussels in the Scientific Council for the Brussels Institute for Statistics and Analysis.

He is also part-time policy advisor at the Belgian Science Policy Office (BELSPO), department of Monitoring and Evaluation of Research and Innovation, and worked as adetached national expert for the European Commission (DG Research and Innovation). He’s currently involved in evaluation projects with regard to public support for R&D and evaluation of socio-economic return of public funding for the space industry. He represents BELSPO in The Higher Council of Statistics.

Anderzijds staan we voor een van de grootste uitdagingen nl. de klimaatcrisis. Om dat tegen te gaan, zullen we andere zaken moeten gaan produceren met het oog op het aanpassen van de infrastructuur om de directe gevolgen van klimaatverandering tegen te gaan. Minder motoren en meer infrastructuur! Dat zal bijzonder veel geld kosten en dus moeten er bronnen gegenereerd worden om te kunnen investeren. Groei blijft daarom nodig, maar het is vooral het doel dat verandert, dat we wellicht moeten linken aan de grote uitdagingen, waaronder klimaatverandering.

JOEL MOKYR

Joel Mokyr is the Robert H. Strotz Professor of Arts and Sciences and Professor of Economics and History at Northwestern University. He is the author of ten books, many of which won major prizes. His most recent book is A Culture of Growth, published by Princeton University Press in 2016.

He has served as the senior editor of the Journal of Economic History from 1994 to 1998, was the Editor in Chief of the Oxford Encyclopedia of Economic History (published in July 2003), and serves as the Editor in Chief of a book series, the Princeton University Press Economic History of the Western World. He served as President of the Economic History Association 2003-04, President of the Midwest Economics Association in 2007/08, President of the Atlantic Economic Association (2015/16), and is a director of the National Bureau of Economic Research.

Professor Mokyr was awarded the biennial Heineken Prize by the Royal Dutch Academy of Sciences for a lifetime achievement in historical science and the prestigious Balzan Prize for Economic History awarded once every twenty years. He is a fellow of the American Academy of Arts and Sciences, the Econometric Society, and a number of foreign academies. In 2018 he was elected as a distinguished fellow of the American Economic Association.

Het tweede punt betreft de veranderingen van de arbeidsmarkt, in bijzonder het effect van telewerken. In 2001 heb ik daarover een hoofdstuk geschreven, toen de mogelijkheden rond telecommuting duidelijk werden n.a.v. de opgang van de technologische mogelijkheden en wat dit zou betekenen naar de nood aan fysieke aanwezigheid van mensen op het werk. In tegenstelling tot wat ik toen dacht, nl. dat dit zeer snel zijn opgang zou maken door evidente voordelen (bv. geen tijdverlies en stressopbouw door de files), heeft dit zich veel trager doorgezet wellicht door de nood aan sociaal contact en aan extra informatie zoals het observeren van body language tijdens meetings. Uiteindelijk hebben we door de pandemie geleerd om het werk anders te doen, in bijzonder voor veel dienstenberoepen zoals het onderwijs. Na de pandemie zal telewerken een blijver zijn: een kwart tot een derde van de arbeid zal remote kunnen gebeuren waardoor grote kantoren dus ook minder nodig zullen zijn wat zal zorgen voor een ongekende flexibiliteit. Dit zal de arbeidsmarkt fundamenteel veranderen en verschillen creëren tussen mensen die telewerken en diegenen voor wie dat fysiek onmogelijk is (bv. de bouw, horeca etc.).

Deze verandering zal niet per se positief uitdraaien voor iedereen. Er dreigt een nog grotere kloof te ontstaan tussen geschoolde en ongeschoolde arbeid. Anderzijds is de evolutie op zichzelf wel positief (minder files, minder transport en brandstof, ...). Wellicht gaan we evolueren naar een hybride systeem waarbij mensen steevast enkele dagen per week thuis kunnen werken en dat zal wellicht een grote verandering en bovendien verbetering zijn op de arbeidsmarkt. Misschien komter wel een generatie van professionals die dit omarmen en voor wie een occasionele aanwezigheid op kantoor ruim voldoende is. Het wordt beslist een geheel andere wereld!

Peter Teirlinck: Daarbij mogen we toch het belang niet onderschatten van interpersoonlijk contact. Zowel bij bedrijven als in de samenleving zie je clusters, denk maar aan Silicon Valley. Waar je zou verwachten dat de wereld door de digitale evolutie meer plat geworden is, zie je in werkelijkheid sterke ongelijkheid tussen regio’s en neemt deze nog verder toe. Dit wordt bevestigd in de innovatieliteratuur in bijzonder deze van de laatste 20 jaar, met extra aandacht voor de factor locatie en voor regio’s waarin mensen en bedrijven zich concentreren, en de (positieve) economische en innovatieve output die daar het gevolg van zijn. Een driver daarbij is net dat kennis en innovatie tacit van aard is en niet zomaar (digitaal) kan doorggeven worden. Een ander cruciaal aspect inzake kenniscreatie en innovatie is trust, vaak gestoeld op basis van opgebouwde persoonlijke relaties.

Joel Mokyr: Technologie verandert de manier waarop wij met elkaar interageren, dat is altijd zo geweest. Je mag daar ook taal onder verstaan, met daarna de ontwikkeling van het schrift, en vervolgens alsmaar snellere methodes om te communiceren. Waar de telefoon ooit een doorbraakinnovatie was ten opzichte van de brief, is dit als medium intussen ook al volledig achterhaald door sociale media. Tegenwoordig zie je soms dat jongelui die naast elkaar zitten, elkaar tekstberichten sturen in plaats van met elkaar te praten. We moeten kunnen blijven interageren met elkaar om vertrouwen te kunnen opbouwen, maar dat proces is niet onafhankelijk van de technologie die we daarbij gebruiken,en het valt niet te voorspellen hoe zich dat verder gaat ontwikkelen. Evenmin zoals Bell kon voorspellen wat de sociale en andere gevolgen zouden zijn van de uitvinding van de telefoon, kunnen we ook nu niet voorzien hoe de maatschappij zich zal ontwikkelen op basis van de huidige en aankomende communicatievormen.

De steeds snellere technologische vooruitgang die we ook op dat domein kennen, vormt niet alleen een kans maar ook een stevige uitdaging: oudere generaties hebben immers steevast meer moeite om zich aan te passen aan de nieuwe communicatie. Mensen die nu ouder dan 65 jaar zijn, hebben weinig te maken met Twitter of Facebook. Mijn studenten maken daar allemaal gebruik van, waarbij ook zij wellicht binnen 40 jaar zullen ‘voorbijgestreefd’ zijn door de dan gangbare communicatievormen.

Aldus is een dreigende bron van ongelijkheid niet alleen locatie of toegang tot telewerk maar ook leeftijd. Hoe sneller de technologie vooruitgaat, hoe sneller de ongelijkheid dreigt tussen mensen van verschillende leeftijdscohorten. Als historicus vind ik dat interessant, als persoon vind ik dat frustrerend. Als je er niet aan deelneemt, sta je er immers wel buiten. Die dynamiek is typerend voor de moderniteit en wordt ook gedreven door kennis.

DE NOODZAKELIJKE AFSTEMMING TUSSEN TECHNOLOGISCHE VOORUITGANG EN MENSELIJK HANDELEN

Peter Teirlinck: Kennis is een multidisciplinair concept. Het gaat niet enkel om technologische kennis vanuit de exacte wetenschap. Om tot echte succesvolle innovatie en duurzame vernieuwing te komen, moet er ook optimaal geput worden uit de social sciences, met voldoende aandacht voor de menselijke componenten hoe deze optimaal te laten spelen. Multidisciplinariteit wordt essentieel en het is van belang om deze maximaal te organiseren, nl. het kader creëren waarin mensen optimaal betrokken kunnen worden en ze maximaal gaan interageren. Ideaal houden beide krachten elkaar in evenwicht en kunnen ze gelijktijdig evolueren, anders kan technologie niet leiden tot succes.

Joel Mokyr: Daarmee raak je inderdaad de kernuitdaging inzake innovatie. Het risico bestaat dat technologische kennis zich sneller weet te ontwikkelen waarbij het moeilijk is voor de social sciences om daar gelijke tred mee te houden. Deze spanning dreigt door de complexiteit van de menselijke component op zich, en in relatie tot de nieuwe technologische omgeving waarin hij zich begeeft. Onze kennis over de mens en het menselijk brein via de cognitieve wetenschappen zoals psychologie staat nog maar relatief aan het begin.

Dat vereiste evenwicht dreigt met de groeiende vooruitgang steeds verder verstoord te worden, wat zeker een aandachtspunt is. We zijn nu eenmaal een product van honderdduizenden jaren evolutie, en dat kan je eenvoudigweg niet zomaar veranderen. Ik wil verwijzen naar een uitspraak van Douglas North, (nvdr: winnaar van de Nobelprijs in 1993 en vernieuwer van de studie van economische geschiedenis via de inbreng van kwantitatieve onderzoeksmethoden voor economische en institutioneleveranderingen): ‘There is a good reason why we economic historians speak of technological progress but institutional change!’ Technologie gaat vooruit waarbij instituties veranderen, soms gaan ze vooruit en soms niet. Dit is een pessimistische gedachte als je ze beschouwt in het licht van het voorgaande, nl. het belang die instituties hebben bij de organisatie van het maatschappelijk bestel en in bijzonder bij het beheren van crisissen. Het evenwicht tussen technologie en de maatschappij waarin ze wordt toegepast dreigt dan namelijk net minder dan meer stabiel te worden wat grote problemen kan veroorzaken! Anderzijds zijn er ook heel veel denkers die veel positiever staan ten aanzien van deze kwestie, en rotsvast geloven dat wij als personen steeds beter worden en er zullen blijven in slagen om ons telkens weer aan te passen.

Peter Teirlinck: Wat deze laatste gedachte betreft wil ik weer de link leggen met het onderwerp waar we dit gesprek mee zijn aangevat, nl. de waarde van economische geschiedenis. Op zich moeten we voorzichtig zijn om er conclusies uit te trekken. Anderzijds kan dit als vak in het curriculum van social sciences zoals economie en bedrijfswetenschappen zeker helpen om bij studenten de reflex te ontwikkelen om altijd te kijken naar de context, en om te leren om - vanuit een beter begrip daarvan - de beste keuzes te maken. Naast de focus op de ‘harde’ managementvakken waarin de gespecialiseerde technieken worden aangeleerd, dient er zeker extra aandacht gevestigd te worden op de tijd en ruimte waarin de kennis effectief wordt toegepast. Waarom? Om daarbij op het belang van de omgevingsfactoren te duiden als leidend element om mee te nemen bij het nemen van beslissingen.

Joel Mokyr: Mijn ervaring met de studenten waaraan ik geschiedenis doceer is gelukkig dat studenten relatief automatisch de context gaan betrekken bij het specifieke historische studieobject. Als ik hen bv. vertel over de economie van het fascisme in de 20ste eeuw in Europa, dan gaat men heel snel beginnen te denken over de omstandigheden als root causes voor het ontstaan van een dergelijk systeem en de rise to power van figuren zoals Mussolini.

Peter Teirlink: Een essentiële voorwaarde opdat de maatschappij zich gunstig kan blijven ontwikkelen, is de wil van het individu om een positief maatschappelijke impact te creëren. Het belang dat gehecht wordt aan doelen verbonden aan sociale verantwoordelijkheid en duurzaamheid, naast de klassieke drijfveren om een bepaalde studie aan te vatten en een loopbaan uit te bouwen, zijn hierbij bemoedigend. Aldus durf ik erop vertrouwen dat de komende generaties technologische vernieuwing meer en meer zullen omarmen om de grote maatschappelijke uitdagingen aan te gaan.

Peter Vancompernolle