België kan beter. Column Bart Van Craeynest
Foto: Unsplash
De gemiddelde Belg lijkt zich zorgen te maken over haar of zijn economische situatie of toekomst. Enquêtes tonen aan dat er heel wat ongerustheid leeft over de koopkracht, de inflatie, de mogelijkheid om een huis te kopen, of er later nog een pensioen zal zijn… Dat de kinderen van vandaag het op termijn duidelijk beter zullen hebben dan hun ouders lijkt niet langer vanzelfsprekend. De huidige generatie jongeren zou wel eens de eerste kunnen zijn in lange tijd waarvoor dat niet het geval is. Gemiddeld genomen stonden we er economisch-financieel allicht nooit beter voor dan vandaag, maar toch lijken heel veel mensen zich ernstige zorgen te maken over wat er op ons afkomt.
VERTRAGENDE VOORUITGANG
Dat soort economisch pessimisme is allicht niet onlogisch gezien de economische rollercoaster van de voorbije jaren. De Grote Financiële Crisis van 2008, de eurocrisis van 2009 tot 2015, de coronacrisis, de energiecrisis, de inflatiecrisis… de jongste jaren sukkelen we van crisis naar crisis. Op zich is onze economie redelijk goed door die crisissen gekomen, maar de opeenvolging van crisissituaties laat onvermijdelijk sporen na. Tegelijkertijd gaat onze economie, net als de meeste andere westerse industrielanden, door een aantal grote transities, zoals de demografische, de duurzame en de digitale transitie. Die transities impliceren grote veranderingen voor onze economie en samenleving, waarvan vandaag nog helemaal niet duidelijk is waar we uiteindelijk zullen uitkomen. Die combinatie van een aanhoudende crisissfeer en grote veranderingen creëert heel wat onzekerheid en nervositeit.
WELVAARTSGROEI ONDER 1%
Daarnaast is het ook effectief zo dat we er vandaag veel minder snel op vooruit gaan dan in het verleden. Van 1945 tot 1980 steeg de economische activiteit per Belg gemiddeld met 3,5% per jaar. Dat groeitempo impliceert dat het gemiddelde welvaartsniveau elke generatie (elke 20 jaar) verdubbelde. Sinds midden jaren 70 vertraagde dat groeitempo fors. Sinds 2000 zitten we op een gemiddelde groei van net onder 1% per jaar. Dat impliceert dat het gemiddelde welvaartsniveau er nu nog maar met een vijfde op vooruit gaat per generatie (zie fig. 1 hieronder).
De generaties van de jaren ‘50 en ‘60 zagen hun levensstandaard duidelijk verbeteren. Jongeren van die generatie konden gemiddeld rekenen op een welvaart die duidelijk merkbaar hoger lag dan die van hun ouders. In plaats van niet of één keer op vakantie ging het naar meerdere keren per jaar op reis, van geen wagen ging het naar één of zelfs meerdere wagens per gezin, veel meer gezinnen konden hoger onderwijs veroorloven voor hun kinderen, het wooncomfort verbeterde spectaculair… De gemiddelde levensstandaard ging er snel op vooruit. Voor recentere generaties is er nog altijd vooruitgang, maar die is veel geleidelijker en veel minder merkbaar. Dat doet uiteraard, en terecht, de vraag rijzen of volgende generaties er nog op vooruit zullen gaan.
SOMBERE VOORUITZICHTEN
De breed gedragen ongerustheid over waar het met onze welvaart naartoe gaat is terecht. Net als de meeste westerse industrielanden staat België voor een aantal belangrijke transities die de komende decennia almaar meer druk zullen zetten op het economische model: de veroudering van de bevolking, de noodzakelijke duurzame transitie en de geopolitieke verschuivingen die de globalisering in vraag stellen. Op die grote transities hebben Belgische beleidsmakers weinig of geen vat. Het komt het er vooral op aan om die veranderingen zo goed mogelijk op te vangen. Aanpassingsvermogen en flexibiliteit worden daarvoor cruciaal, niet meteen zaken waarin het Belgische beleid doorgaans uitblinkt.
Daarnaast zijn er ook nog een aantal belangrijke trends in de Belgische economie, waar het beleid wel vat op zou moeten kunnen hebben, die al een tijd niet in de juiste richting gaan: onder meer de productiviteitsgroei die stilvalt, de kwaliteit van het onderwijs die erop achteruit gaat, het toenemend aantal arbeidsongeschikten, de ontsporende overheidsfinanciën, de te trage vooruitgang naar een duurzamer model en de toenemende achterstand tegenover andere landen op het vlak van digitalisering. Als die negatieve trends ook de komende jaren aanhouden, dan komt onze welvaart onvermijdelijk onder druk.
Dat betekent dat er dan minder ruimte zal zijn voor loonstijgingen, voor verhogingen van uitkeringen, voor extra investeringen en dat er ernstig bespaard zal moeten worden in onze welvaartsstaat. De vooruitgang in welvaart die al verschillende generaties aan het vertragen is, zou dan stilvallen en mogelijk zelfs omkeren. In zo’n scenario is het risico reëel dat de kinderen van vandaag op termijn slechter af zullen zijn dan hun ouders.
Maar die dreigende achteruitgang in onze welvaart is niet in steen geschreven. Als we niets doen en ons gewoon proberen vast te klampen aan het status quo, dan wordt die dreiging de komende decennia inderdaad realiteit. Maar dat hoeft niet zo te zijn. We kunnen wel iets doen om zo’n scenario te vermijden. We kunnen zelfs veel doen. Er zijn veel domeinen waar we duidelijk beter kunnen doen dan vandaag door de goede voorbeelden van andere landen te volgen. De focus moet daarbij vooral liggen op meer inzetten op onderwijs en opleiding, op innovatie en digitalisering, op ondernemen en investeren en op meer duurzaamheid. En een sterkere welvaartsstaat meer gericht op wie het echt nodig heeft. Cruciale randvoorwaarden daarbij zijn gezonde overheidsfinanciën en een efficiënte overheid. Het potentieel om beter te doen is enorm (zie fig 2 hieronder).
ENORM POTENTIEEL
Nu is economie zeker geen exacte wetenschap. Er is geen laboratorium om te testen hoeveel bepaalde maatregelen of hervormingen exact zouden betekenen voor onze welvaart. Maar we kunnen wel kijken hoe bepaalde maatregelen werken in andere landen, en we kunnen simuleren wat de impact zou kunnen zijn. Dat soort simulaties moeten we wel met een paar korrels zout nemen, maar ze geven op z’n minst een indicatie van wat mogelijk zou kunnen zijn. De OESO maakt dat soort simulaties over de potentiële impact van structurele hervormingen. Zelfs met een reeks beperkte ingrepen die geen geld kosten, belangrijk gezien onze wankele budgettaire toestand, zouden we onze economische activiteit gevoelig kunnen opkrikken. Een pakket maatregelen rond efficiëntere O&O-steun, een meer activerend arbeidsmarktbeleid, een efficiënter rechtssysteem, een gunstiger ondernemingsklimaat (met vooral een vlotter vergunningsproces), beter onderwijs voor kwetsbare leerlingen, lagere lasten op arbeid (budgettair gecompenseerd via een verschuiving van lasten) en langer werken kan onze economische activiteit over een periode van tien jaar met iets meer dan 7%, of 42 miljard in euro’s van vandaag, hoger kunnen tillen. En dat gaat nog niet eens over erg grote hervormingen, maar eerder om beperkte stappen in de goede richting. Concreet gaat het bijvoorbeeld over het verlagen van de lasten op arbeid met 5 procentpunt (waarna we nog altijd bij de hoogste onder de industrielanden zouden blijven) of om het verhogen van het opleidingsniveau van kwetsbare leerlingen met negen maanden over een periode van vijftien jaar (zie fig. 3 hieronder)
Een ambitieuzer hervormingsplan zou uiteraard nog grotere resultaten opleveren. Opnieuw volgens simulaties van de OESO zou een pakket maatregelen rond een vlottere marktwerking, een beter werkende arbeidsmarkt, extra inspanningen voor O&O en bijkomende overheidsinvesteringen – waarbij we telkens mikken op de best practices van de top-vijf onder de industrielanden – onze economische activiteit op lange termijn kunnen opkrikken met een derde. In euro’s van vandaag komt dat overeen met zo’n 190 miljard aan extra economische activiteit, of 16.000 euro per Belg op jaarbasis. In dat soort simulaties staat België, samen met de mediterrane landen, doorgaans tussen de landen met het grootste potentieel. Kort samengevat: op veel beleidsdomeinen doen we het vandaag zo slecht, dat het potentieel om beter te doen enorm is.
WAAR WACHTEN WE OP?
De meeste van de uitdagingen die op ons afkomen, zijn al langer gekend. En ook de meeste van de zwakke punten van onze economie zijn zeker niet nieuw. Hoe langer we wachten om daar iets aan te doen, hoe groter de vereiste inspanning om de zaken terug recht te trekken. Toch blijven we vooral wachten. Zowat alle Belgische regeringen van de voorbije decennia kondigden zichzelf aan als hervormings- en/of investeringsregering, en allemaal lieten ze het in meer of mindere mate afweten, door politieke tegenstellingen binnen de regering, door crisissituaties die extra inspanningen ‘onmogelijk’ maakten, of doordat er geen ‘draagvlak’ was voor hervormingen. Andere landen in Europa slaagden er ondertussen wel in om noodzakelijke hervormingen door te voeren, onder meer de Scandinavische landen na hun banken- en vastgoedcrisis begin jaren 90, Duitsland met de Hartz-arbeidsmarkthervormingen van begin jaren 2000 en recenter zelfs de mediterrane landen onder druk van de eurocrisis.
In de economische handboeken staat ook België vermeld als een voorbeeldland van economische hervormingen, meer bepaald met de devaluatie en het bijhorende hervormingspakket van begin jaren 80 en met het Globaal Plan van Dehaene van begin jaren 90. Toen slaagden we er twee keer in om onze economie vanuit een relatief uitzichtloze situatie binnen een redelijke termijn terug op de rails te krijgen. Dat gebeurde toen wel telkens onder zware externe druk. Begin jaren 80 kwam die druk vanuit de financiële markten.
Begin jaren 90 was er de druk om in de euro te geraken. Vandaag is die druk er veel minder. Doordat we mee onder de hoede staan van de ECB blijft de druk vanuit de financiële markten vooralsnog beperkt. Nationale en internationale organisaties zoals de Nationale Bank, het Planbureau, het IMF en de OESO komen wel regelmatig met waarschuwingen, maar die worden vlot genegeerd. Hetzelfde met internationale rangschikkingen waarin we geleidelijk aan terrein verliezen. De Europese Commissie zet ons binnenkort wel weer op het Europese strafbankje, maar ook dat heeft toch vooral een symbolische impact. Uiteindelijk moeten we toch vooral aan de slag voor onszelf. Ook de druk rond de noodzakelijke duurzame transitie zal verder toenemen. En ondertussen dreigt onze welvaartsgroei stil te vallen, of zelfs om te keren. Nog langer wachten, betekent dat de uiteindelijk onvermijdelijke inspanningen alleen maar nog zwaarder worden.
Bart Van Craeynest Hoofdeconoom bij Voka en auteur van het boek België kan beter
NIEUW BOEK "BELGIË KAN BETER"
In zijn nieuwe boek ‘België kan beter’ (uit bij Ertsberg) gaat Bart Van Craeynest op zoek naar wat er op economisch vlak beter kan in België om onze toekomstige welvaart te verzekeren. Daarbij komen 15 domeinen aan bod, gaande van de arbeidsmarkt en de overheidsfinanciën, over de duurzame transitie en armoede, tot digitalisering en ondernemerschap. Op elk van die domeinen tonen andere landen hoe het beter kan. Alles samen wijst dat op een enorm potentieel voor de Belgische economie om beter te doen. De analyses worden aangevuld met inzichten van 15 andere experten (met onder meer bijdragen van KU Leuven professoren Marjan Maes, Wim Moesen en Wim Van Lancker).